ECLI:NL:HR:2005:AU4944
Arrest
Arrest inhoud
11 oktober 2005
Strafkamer
nr. 01725/05 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 22 februari 2005, nummer 05/052281-04, ingediend door:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager wegens 1. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd", 2. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" en "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd", en 3. "handelen in strijd met artikel 9, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III", veroordeeld tot 4 maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van 4 uren voorarrest.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Van de in de aanvrage gestelde omstandigheid dat het proces-verbaal van de in aanvragers woning gehouden doorzoeking eerst meer dan negen maanden na de doorzoeking is opgemaakt, terwijl in de tussenliggende periode geen
onderzoek is gedaan, kan niet worden gezegd dat deze de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken niet bekend was. Die gegevens zijn reeds af te leiden uit de stukken van het geding, waarover de Politierechter bij de behandeling van de zaak op 22 februari 2005 beschikte.
Reeds daarom is geen sprake van een omstandigheid als hiervoor onder 3.1 genoemd.
3.3. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat de aanvrage kennelijk ongegrond is, zodat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 11 oktober 2005.