Arrest inhoud

18 januari 2005

Strafkamer

nr. 01293/04 B

IV/SM

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Haarlem, vestiging Schiphol, van 27 april 2004, nummer 15/001357-03, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[klager], geboren te [geboorteplaats] (Verenigde Staten van Amerika) op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring "Het Schouw" te Amsterdam.

1. De bestreden beschikking

De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de in bovenstaande beschikking omschreven voorwerpen.

2. Geding in cassatie

2.1. Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. H.W.F. Klarenaar, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de klager alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beklag.

2.2. Na de terechtzitting waarop de conclusie is genomen, is bij de Hoge Raad ingekomen een schriftelijk stuk van de klager.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. De middelen bevatten naar de kern de klacht dat de Rechtbank het klaagschrift strekkende tot teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen ten onrechte niet in raadkamer heeft behandeld en dat zij het klaagschrift ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd ongegrond heeft verklaard. Zij lenen zich voor gelijktijdige bespreking.

3.2. De procesgang in deze zaak is, voorzover hier van belang, als volgt geweest:

(i) op 8 maart 2004 is het in de middelen bedoelde klaagschrift in het openbaar in de meervoudige raadkamer behandeld, tijdens welke zitting een der rechters is gewraakt. De behandeling van het klaagschrift is vervolgens in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer geschorst;

(ii) op 8 april 2004 is de behandeling van het klaagschrift door de raadkamer voortgezet. Het proces-verbaal van die behandeling houdt, voorzover hier van belang, in:

"De rechtbank zal, ten overstaan van [klager] de klager op 13 april 2004 te 11.30 uur, opnieuw de behandeling van het klaagschrift verwijzen tot ná de behandeling van de strafzaak."

(iii) bij tussenbeschikking van 8 april 2004 heeft de meervoudige raadkamer de oproeping nietig verklaard en de oproeping gelast van de klager om te verschijnen voor de meervoudige raadkamer op 13 april 2004;

(iv) op 13 april 2004 is de inhoudelijke behandeling van het klaagschrift door de raadkamer verwezen tot na de behandeling van de strafzaak en is voorts bepaald dat die behandeling zal geschieden door een uit dezelfde rechters samengestelde kamer als de strafkamer;

(v) op 13 april 2004 is de strafzaak op de terechtzitting, waar zowel de verdachte - klager in de onderhavige zaak - als zijn raadsman is verschenen, behandeld. Het proces-verbaal van deze terechtzitting houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:

"De voorzitter deelt vervolgens mede dat de inhoudelijke behandeling van het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering zal plaatsvinden aan het einde van de behandeling van de strafzaak, in die zin dat de officier van justitie bij gelegenheid van het requisitoir voorstellen zal doen met betrekking tot de in beslag genomen goederen. Vervolgens zal de verdachte bij pleidooi daarop kunnen reageren.

(...)

De officier van justitie voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan de rechtbank over.

(...)

De raadsman voert het woord ter verdediging

(...) Ten aanzien van de lijst met inbeslaggenomen voorwerpen merkt de raadsman op dat het beslag dient te worden opgeheven, behalve de goederen die toebehoren aan het bedrijf [A]."

(vi) het op 27 april 2004 uitgesproken strafvonnis houdt - voorzover hier van belang - het volgende in:

"Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten 6.700,- euro, dient te worden verbeurd verklaard. Aannemelijk is dat verdachte dat geld, dat aan hem toebehoort, geheel door middel van de strafbare feiten heeft verkregen.

Onttrekking aan het verkeer

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen voorwerpen op de aangehechte lijst, met uitzondering van de nummers 7, 23, 28, 38, 42, 43, 54, 55, 85 en 104, dienen te worden onttrokken aan het verkeer. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het ongecontroleerd bezit van deze voorwerpen in strijd is met het algemeen belang en deze voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten zijn aangetroffen, terwijl de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.

(...)

8. Beslissing

De rechtbank:

(...)

Verklaart verbeurd:

  • 6.700,- euro.

Verklaart onttrokken aan het verkeer:

  • alle op de aangehechte beslaglijst voorkomende voorwerpen, behalve de voorwerpen onder de nummers 7, 23, 28, 38, 42, 43, 54, 55, 85 en 104

Gelast de teruggave aan rechthebbende van:

  • 1 zwarte ABN-AMRO stempel en

  • 1 groene bankpas, ABN-AMRO bank, wereldpas, nummer [001], ten name van [betrokkene 1], expiratiedatum augustus 2007.

Gelast de teruggave aan verdachte van:

  • de op de aangehechte beslaglijst voorkomende voorwerpen onder de nummers 7, 23, 28, 42, 43, 55, 104."

(vii) op 27 april 2004 heeft de Rechtbank beslist op het klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv. Die beschikking houdt onder meer in:

"2. Beoordeling

vast is komen te staan dat de op de aangehechte beslaglijst voorkomende voorwerpen op 27 juni 2003 onder klager in beslag zijn genomen en dat het beslag nog voortduurt.

Door of namens klager is, zakelijk weergegeven, aangevoerd, dat:

  • de klager geen afstand van de in beslag genomen voorwerpen heeft gedaan;

  • de voorwerpen niet door een strafbaar feit aan enig rechthebbende zijn onttrokken,

  • de inbeslagneming niet rechtmatig is geschied en dat de in beslag genomen voorwerpen derhalve aan klager teruggegeven dienen te worden.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift, stellende dat het Openbaar Ministerie in de hoofdzaak reeds de onttrekking van het verkeer van de in beslaggenomen voorwerpen heeft gevorderd en het belang van strafvordering zich tegen de verzochte teruggave verzet.

Op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel, dat - nu de behandeling van het klaagschrift in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden en daar over de inbeslaggenomen voorwerpen reeds is beslist - het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard."

3.3. Gelet op de hiervoor onder 3.2 weergegeven gang van zaken en in aanmerking genomen dat uit de stukken waarvan de Hoge Raad kennisneemt niet blijkt dat daartegen door of namens de klager bezwaar is gemaakt, had de Rechtbank het ervoor moeten houden dat het klaagschrift was ingetrokken en de klager deswege niet-ontvankelijk behoren te verklaren in zijn klaagschrift in plaats van het klaagschrift ongegrond te verklaren. De Hoge Raad zal dit met toepassing van art. 448, eerste lid, Sv alsnog doen.

3.4. In aanmerking genomen dat in de schriftuur niet is aangegeven in welk opzicht de klager is geschaad door de wijze waarop het klaagschrift is behandeld en daarop is beslist, heeft hij geen belang bij zijn klacht dat het klaagschrift door de raadkamer had moeten worden behandeld.

4. Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

Vernietigt de bestreden beschikking;

Verklaart de klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 januari 2005.