Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2004:AO7805

Arrest

ECLI:NL:HR:2004:AO780525 juni 2004Deze uitspraak is in 1 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

25 juni 2004

Eerste Kamer

Nr. C02/330HR

JMH/AT

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

B.V. DE SCHEEPSWERF, voorheen [A],

gevestigd te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,

EISERES tot cassatie,

advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,

t e g e n

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Eiseres tot cassatie - verder te noemen: De Scheepswerf - heeft bij exploot van 28 juni 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: [verweerster] - in versneld regime gedagvaard voor de rechtbank te Breda en na wijziging en vermeerdering van eis gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. te verklaren voor recht dat de in de dagvaarding als B en C aangeduide stroken grond en op de kadastrale situatietekening van 5 maart 1999 nader aangegeven, in eigendom toebehoren aan De Scheepswerf;

2. [verweerster] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de eigendomsgrens overschrijdende overbouwen aanwezig op de stroken grond aangeduid met B en C, integraal weg te nemen c.q. te doen wegnemen, althans daarmede een aanvang te maken binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en deze amoveringsactiviteiten vervolgens te voltooien c.q. te doen voltooien binnen twee maanden na aanvang daarvan, althans binnen door de rechtbank in goede justitie te bepalen termijnen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag voor iedere dag dat [verweerster], geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan het in deze uit te spreken gebod te voldoen, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dwangsom;

3. [verweerster] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, onverlet hetgeen hierboven sub 2 is gevorderd, de stroken grond nader aangeduid met B en C alsmede de noordoostelijk naast [A 001] gelegen gronden van De Scheepswerf ([A 002]) tevens te ontruimen van obstakels, niet zijnde overbouw in de zin van de wet, zoals grondwallen, beplanting en wat dies meer zij, deze stroken te egaliseren en deze stroken grond in het vervolg ook daarvan ontruimd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000.-- voor iedere dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven, aan het in deze af te geven gebod te voldoen;

4. [verweerster] te veroordelen tot betaling aan De Scheepswerf tegen kwitantie ter kwijting de door De Scheepswerf geleden c.q. nog (tot 30 september 1999) te lijden schade, begroot op een totaalbedrag van ƒ 37.838,06, en van de door deze laatste nog (na 30 september 1999) te lijden schade ten gevolge van het feit dat [verweerster] op vorenomschreven op onrechtmatige wijze inbreuk maakt op eigendommen van De Scheepswerf tot het moment waarop de litigieuze percelen grond volledig zullen zijn ontruimd c.q. de gewraakte overbouwen zullen zijn geamoveerd, als op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;

5. [verweerster] te veroordelen aan De Scheepswerf te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de kosten verband houdende met de kadastrale rapportage als in de dagvaarding gerelateerd, zijnde een bedrag van ƒ 583,--;

6. [verweerster] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten te dezen begroot op een bedrag van ƒ 4.056,--.

7. [verweerster] te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de regenwateruitlaten van de bedrijfsbebouwing weg te nemen c.q. te doen wegnemen en deze waterafvoer conform de daaraan te stellen eisen te laten aflopen op c.q., afvoeren via haar eigen gronden, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- voor iedere dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan het in deze af te geven gebod te voldoen.

[Verweerster] heeft de vorderingen bestreden.

De rechtbank heeft bij tussenvonnissen van 24 augustus 1999 en 30 mei 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 9 januari 2001:

1. voor recht verklaard dat de in de dagvaarding als B en C aangeduide stroken grond zoals op de kadastrale situatietekening van 5 maart 1999 nader aangegeven, in eigendom toebehoren aan De Scheepswerf;

2. [verweerster] veroordeeld om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis een aanvang te maken met het integraal wegnemen van de eigendomsgrensoverschrijdende overbouwen, aanwezig op de stroken grond aangeduid met B en C en deze amoveringsactiviteiten vervolgens te voltooien binnen twee maanden na aanvang daarvan, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- per dag voor iedere dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan dit gebod te voldoen en bepaald dat met betrekking tot dit onderdeel van het vonnis niet meer dan ƒ 100.000,-- aan dwangsommen zal worden verbeurd;

3. [verweerster] veroordeeld om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de stroken grond nader aangeduid met B en C alsmede de noordoostelijk naast [A 001] gelegen gronden van De Scheepswerf ([A 002]) tevens te ontruimen van obstakels, niet zijnde overbouw in de zin van de wet, zoals grondwallen, beplanting en wat dies meer zij, deze stroken te egaliseren en deze stroken grond in het vervolg ook daarvan ontruimd te houden, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- voor iedere dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan dit gebod te voldoen, en bepaald dat [verweerster] voor wat betreft dit onderdeel van het vonnis niet meer dan ten hoogste ƒ 25.000,-- aan dwangsommen zal verbeuren;

4. [verweerster] veroordeeld tot betaling aan De Scheepswerf van de geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de gemaakte inbreuken op de eigendomsrechten van De Scheepswerf, welke schade is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;

5. [verweerster] veroordeeld aan De Scheepswerf te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting de kosten verband houdende met de kadastrale rapportage, zijnde een bedrag van ƒ 583,--;

6. [verweerster] veroordeeld tot betaling aan De Scheepswerf van buitengerechtelijke incasso-kosten tot een bedrag van ƒ 1.720,--;

7. [verweerster] veroordeeld om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de regenwateruitlaten van de bedrijfsbebouwing weg te nemen en deze waterafvoer conform de daaraan te stellen eisen te laten aflopen op c.q. afvoeren via haar eigen gronden, zulks op verbeurte van een dwangsom van ƒ 1.000,-- voor iedere dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan dit gebod te voldoen, en bepaald dat voor wat betreft dit onderdeel van dit vonnis niet meer dan ƒ 25.000,-- aan dwangsommen zal worden verbeurd, en

8. het anders of meer gevorderde afgewezen.

Tegen de vonnissen van 30 mei 2000 en 9 januari 2001 heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Bij arrest van 22 augustus 2002 heeft het hof de vonnissen van de rechtbank te Breda van 30 mei 2000 en 9 januari 2001 vernietigd en, opnieuw rechtdoende:

1. voor recht verklaard dat de in de dagvaarding in eerste aanleg als C aangeduide strook grond zoals die op een de kadastrale situatietekening van 5 maart 1999 nader is aangegeven, in eigendom behoort aan De Scheepswerf;

2. [verweerster] veroordeeld om binnen drie maanden na betekening van dit arrest een aanvang te maken met het integraal wegnemen van de eigendomsgrens overschrijdende overbouwen, door haar opgericht op strook C, en deze amoveringsactiviteiten vervolgens te voltooien binnen twee maanden na aanvang daarvan, zulks op straffe van een dwangsom van € 400,-- per dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan dit gebod te voldoen, bepaald dat met betrekking tot dit onderdeel van het vonnis in totaal niet meer dan € 40.000,-- aan dwangsommen zal worden verbeurd, en bepaald dat [verweerster] wat dit betreft geen dwangsommen is verschuldigd vanaf het moment dat zij een vordering als bedoeld in artikel 5:54 BW heeft ingesteld totdat over deze vordering onherroepelijk is beslist, mits deze vordering binnen drie maanden na betekening van dit vonnis wordt ingesteld, terwijl de verplichting tot betaling van deze dwangsommen vervalt op het moment dat inzake een op dit artikel 5:54 BW gebaseerde vordering tot het handhaven van de bestaande toestand onherroepelijk ten gunste van [verweerster] is beslist;

3. [verweerster] veroordeeld aan De Scheepswerf tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de helft van de kosten verband houdende met de kadastrale rapportage, te weten € 132,28 (ƒ 291,50);

4. [verweerster] veroordeeld om binnen vijf dagen na betekening van dit arrest de regenwateruitlaten van de bedrijfsgebouwen weg te nemen en deze waterafvoer conform de daaraan te stellen eisen te laten aflopen op c.q. af te voeren via haar eigen gronden, zulks op verbeurte van een dwangsom € 400,-- voor iedere dag dat [verweerster] geheel of gedeeltelijk in gebreke mocht blijven aan dit verbod te voldoen, en bepaald dat voor wat betreft dit onderdeel van het arrest niet meer dan € 10.000,-- aan dwangsommen zal worden verbeurd;

5. de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt, en

6. het meer of anders gevorderde afgewezen.

Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft De Scheepswerf beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Tegen de niet verschenen [verweerster] is verstek verleend.

De Scheepswerf heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.

De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot verwerping van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt De Scheepswerf in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.