Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2000:AA6163

Arrest

ECLI:NL:HR:2000:AA61639 juni 2000

Arrest inhoud

9 juni 2000

Eerste Kamer

Rek.nr. R99/183HR

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[de man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. M.H. van der Woude,

t e g e n

1.  [de vrouw],

2.  [kind 1],

beiden wonende te [woonplaats],

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Bij vonnis van 15 juli 1992 heeft de Rechtbank te Zwolle de echtscheiding uitgesproken tussen verweerster in cassatie sub 1 - verder te noemen: de vrouw - en verzoeker tot cassatie - verder te noemen: de man - en heeft de Rechtbank de zaak verwezen voor zover het de voorziening in het gezag over der partijen twee kinderen betreft (1) [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1980, en (2) [kind 2], geboren op [geboortedatum] 1982, beiden in de gemeente Noordoostpolder, en een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van deze kinderen.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 7 januari 1993 de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd over beide kinderen benoemd en bepaald dat de man aan de Raad voor de Kinderbescherming te Zwolle een bedrag van ƒ 250,-- per maand per kind zal voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hiervoor vermelde minderjarigen.

Tegen deze beschikking heeft de man bij verzoekschrift d.d. 26 maart 1999 hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem. Daarbij heeft hij verzocht de beschikking van de Rechtbank te Zwolle van 7 januari 1993 te vernietigen en met terugwerkende kracht te bepalen dat op de man per 7 januari 1993 niet de verplichting rust om met een bedrag van ƒ 250,-- per maand bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van beide kinderen, althans subsidiair bedoelde bijdrage c.q. het inmiddels totaal verschuldigd geworden bedrag te beperken c.q. te matigen tot een bedrag als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren.

De vrouw heeft het verzoek van de man bestreden.

Bij beschikking van 31 augustus 1999 heeft het Hof de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling- van Gent strekt tot vernietiging van de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 1999 en tot verwijzing ter verdere behandeling.

3. Beoordeling van het middel

3.1 Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de man verzet in plaats van hoger beroep had moeten instellen tegen de hiervoor onder 1 vermelde beschikking van de Rechtbank waarbij de vrouw is benoemd tot voogdes over de beide kinderen en de man is veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding.

3.2 Nu de inleidende dagvaarding is betekend vóór 1 januari 1993, is ingevolge art. V van de Wet tot herziening van het echtscheidingsprocesrecht (van 1 juli 1992, Stb. 373) op de procedure het vóór dat tijdstip geldende recht van toepassing. De onderhavige beschikking bevat beslissingen als bedoeld in art. 824 (oud) Rv. Ingevolge art. 931 (oud) Rv. stond voor de man die niet bij procureur was verschenen, hoger beroep open uiterlijk twee maanden nadat de beschikking aan hem (op 29 januari 1999) was betekend. De man is tijdig in hoger beroep gekomen bij het Hof. Het middel slaagt.

4.  Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het Gerechtshof te Arnhem van 31 augustus 1999;

verwijst het geding naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H.J. Mijnssen als voorzitter en de raadsheren P. Neleman, R. Herrmann, O. de Savornin Lohman en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 9 juni 2000.