Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:1999:AA3358

Arrest

ECLI:NL:HR:1999:AA33585 november 1999Deze uitspraak is in 2 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

Beschikking

in de zaak van:

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr P.S. Kamminga,

t e g e n

[de man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr R.Th.R.F. Carli.

1.Het geding in feitelijke instanties

Met een op 26 november 1997 ter griffie van de Rechtbank te Rotterdam ingekomen verzoekschrift heeft verzoekster tot cassatie – verder te noemen: de vrouw - zich gewend tot die Rechtbank en verzocht het huwelijk tussen haar en verweerder in cassatie – verder te noemen: de man - op 20 september 1991 te Rotterdam gesloten, te vernietigen, althans nietig te verklaren.

De man heeft het verzoek bestreden.

De Rechtbank heeft bij beschikking van 30 maart 1998 het tussen partijen op 20 september 1991 te Rotterdam gesloten huwelijk nietig verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Tegen deze beschikking heeft de man hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.

Bij beschikking van 13 november 1998 heeft het Hof voormelde beschikking van de Rechtbank vernietigd en, opnieuw beschikkende, het inleidend verzoek van de vrouw afgewezen.

De beschikking van het Hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het Hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De man heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.

3.Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) Partijen zijn op 20 september 1991 te Rotterdam met elkaar gehuwd.

(ii) De man heeft de Chileense nationaliteit. De vrouw heeft zowel de Nederlandse als de Portugese nationaliteit.

(iii)Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 9 oktober 1995 is tussen partijen echtscheiding uitgesproken. Die beschikking is op 30 mei 1996 in de registers van de burgerlijke stand ingeschreven.

(iv)De man was eerder, op 5 september 1979, te Coquimbo, Chili, in het huwelijk getreden met [ex-vrouw]

(v) Zowel de man als [ex-vrouw] waren lid van de socialistische partij in Chili. In december 1982 is [ex-vrouw] door de autoriteiten van Chili opgepakt en sindsdien wordt zij vermist.

(vi) De man is in februari 1983 naar Brazilië gevlucht. In 1991 is hij naar Nederland gekomen.

(vii) Op 19 april 1998 is door de burgerlijke stand van Chili een overlijdensakte afgegeven betreffende [ex-vrouw] op grond van het feit dat zij langer dan 15 jaar als vermist is opgegeven. De akte vermeldt als datum van overlijden 2 januari 1983.

3.2 De vrouw heeft op 26 november 1997 in dit geding op de voet van art. 1:69 lid 1 BW nietigverklaring van het tussen haar en de man op 20 september 1991 gesloten huwelijk verzocht op de grond dat de man niet voldeed aan het in art. 1:33 BW gestelde vereiste om een huwelijk met de vrouw aan te gaan, omdat de man gehuwd was met een andere vrouw.

3.3 Het Hof heeft geoordeeld dat, nu het huwelijk van partijen is ontbonden, de vrouw niet langer als echtgenoot kan worden aangemerkt, zodat zij niet op grond van art. 1:69 lid 1 onder b BW de nietigverklaring van het huwelijk kan vragen.

3.4 Onderdeel a van het middel bestrijdt dit oordeel met het betoog dat onder "ieder der echtgenoten" in de zin van art. 1:69 lid 1 onder b niet slechts is te verstaan ieder der echtgenoten die ten tijde van het verzoek met elkaar door huwelijk zijn verbonden, maar ook ieder der echtgenoten die met elkaar door huwelijk verbonden zijn geweest.

Het onderdeel faalt, daar 's Hofs oordeel juist is. Onder "echtgenoten" in genoemde bepaling zijn gewezen echtgenoten niet begrepen.

3.5 Het Hof heeft vervolgens de vrouw als gewezen echtgenote in beginsel gerangschikt onder "alle overige personen, die daarbij een onmiddellijk rechtsbelang hebben", genoemd in art. 1:69 lid 1 onder c. Het is echter tot het oordeel gekomen dat noch in eerste aanleg noch in hoger beroep van een onmiddellijk rechtsbelang van de vrouw is gebleken, nu het door de vrouw in hoger beroep gestelde emotionele belang niet als een onmiddellijk rechtsbelang is te kwalificeren.

3.6 Onderdeel b van het middel is tegen dit oordeel gericht. Het betoogt dat het onmiddellijk rechtsbelang van de vrouw is gelegen in strijd met de openbare orde, in het door de vrouw gestelde emotionele belang en in de terugwerkende kracht die art. 1:77 BW verbindt aan de nietigverklaring van het huwelijk.

Ook dit onderdeel kan niet tot cassatie leiden. De vrouw heeft in de feitelijke instanties geen ander belang gesteld dan een emotioneel belang. Het Hof heeft terecht het onderhavige belang niet aangemerkt als "een onmiddellijk rechtsbelang" in de zin van art. 1:69 lid 1 onder c. Strijd met de openbare orde wegens handelen in strijd met art. 1:33 is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van "een onmiddellijk rechtsbelang" als bedoeld in art. 1:69 lid 1 onder c. Hetzelfde geldt voor het beroep op terugwerkende kracht van de nietigverklaring.

4.  Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Heemskerk, Jansen, De Savornin Lohman en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 5 november 1999.