ECLI:NL:HR:1999:AA2890
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 juni 1997, betreffende de besluiten tot blokkering en beëindiging van de aan X toegekende uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet (hierna: ABW).
1. Besluit, bezwaar en geding voor de Arrondissementsrechtbank
Bij besluit van 14 september 1994 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente A (hierna: B en W) de aan X toegekende uitkering ingevolge de ABW geblokkeerd. Bij besluit van 11 oktober 1994 hebben B en W meegedeeld dat de uitkering met ingang van 14 september 1994 is beëindigd. De tegen die besluiten gemaakte bezwaren hebben B en W bij beslissing op bezwaarschrift van 17 januari 1995 gegrond verklaard, maar daarbij hebben zij de beëindiging van de uitkering gehandhaafd.
Tegen deze laatste beslissing heeft X beroep ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te Arnhem.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 7 juni 1996 het beroep ongegrond verklaard.
2. Geding voor de Centrale Raad
X heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft die uitspraak en de beslissing van B en W vernietigd en de bezwaarschriften van X alsnog ongegrond verklaard.
3. Geding in cassatie
X heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld en daarbij een klacht aangevoerd.
B en W hebben een vertoogschrift ingediend.
X heeft de zaak doen toelichten door mr. D.J. Gutter, advocaat te Utrecht.
4. Beoordeling van de klacht
De Centrale Raad heeft op de gronden, vermeld op bladzijde 4 van zijn uitspraak, geoordeeld - zakelijk weergegeven - dat X en haar ex-echtgenoot B op 14 september 1994 een gezamenlijke huishouding als bedoeld in artikel 5a van de ABW voerden. De tegen dit oordeel gerichte klacht kan niet tot cassatie leiden, omdat dit oordeel geen blijk geeft van een onjuiste opvatting omtrent het begrip gezamenlijke huishouding in evenbedoelde zin en de toetsing in cassatie op grond van artikel 44 van de vermelde wet daartoe beperkt moet blijven.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 22 september 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Beukenhorst en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.