Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:1998:ZC2555

Arrest

ECLI:NL:HR:1998:ZC255523 januari 1998Deze uitspraak is in 33 latere zaken aangehaald

Arrest inhoud

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

in de zaak van:

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

EISER tot cassatie,

advocaat: mr J.L. van Soest,

tegen

Fiat Credit Nederland B.V., handelende onder de naam Alfin,

gevestigd te Maarssen,

VERWEERSTER in cassatie,

advocaat: mr F.M. Wachter.

3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende. (i) [eiser] heeft van [A] , die handelde onder de naam: [A] - “ [A] ” (verder: [A] ), een gebruikte auto, merk Alfa Romeo 33, bouwjaar 1991, gekocht voor de prijs van ƒ 22.750,--.(ii) Een op 29 maart 1993 gedateerde akte, met het nummer [001] , waarbij FCN, [eiser] (in de akte aangeduid als: Klient) en [A] (in de akte aangeduid als: Leverancier) partij waren, houdt onder meer het volgende in:“Klient verklaart hierbij van leverancier in huurkoop te hebben gekocht en in ontvangst te hebben genomen: Een PERSONENAUTO Merk: ALFA ROMEO Type: 33 Bouwjaar: 1991 Kenteken: [kenteken] 70 Chassisnr: [002] hierna te noemen ‘de zaak’ voor de aan leverancier verschuldigde prijs zoals vermeld in de kredietberekening.Hiervan voldoet Klient zelf bij ondertekening het bedrag zoals vermeld achter: ‘+/-‘. Door FCN wordt het restant zoals vermeld achter ‘kredietbedrag’ in opdracht en ten behoeve van Klient rechtstreeks aan Leverancier voldaan.FCN verstrekt aan Klient ter zake van deze huurkoop een krediet ter grootte van het vermelde kredietbedrag. Dit bedrag, vermeerderd met kredietvergoeding wordt terugbetaald in termijnen zoals in de kredietberekening omschreven.(…)

Leverancier draagt aan FCN over het eigendomsrecht van de zaak. Deze overeenkomst is aangegaan op de bijgevoerde voorwaarden.”

(iii) De in de onder (ii) vermelde akte opgenomen kredietberekening luidt als volgt:

“Kontante prijs

f 22.750,00

+/-

f 282,22

Kredietvergoeding

f 22.467,78

Kredietbedrag

f 8.017,72

Restantkoopsom

f 30.485,50

aantal termijnen

36

Termijnbedrag, eerste

f 478,00

Termijnbedrag, tweede e.v.

f 514,50

“Deze overeenkomst is tot standgekomen door bemiddeling van:Naam: Autobedrijf A

(vi) Bij een op 27 oktober 1993 door de ANWB, in opdracht van [eiser] , verrichte keuring is vastgesteld dat de auto in redelijke staat verkeerde maar in het verleden aanzienlijke plaatschade had gehad, die op redelijke wijze was hersteld. (vii) [eiser] heeft tot en met 21 januari 1994, f 3.535,-- aan FCN betaald. Daarna heeft hij geen betalingen meer aan FCN gedaan.

3.2.1 [eiser] heeft in eerste instantie zowel [A] als FCN gedagvaard en gevorderd (a) voor recht te verklaren dat de huurkoopovereenkomst per 13 oktober 1993 is ontbonden, althans de huurkoopovereenkomst inclusief de financieringsovereenkomst te ontbinden tegen de vroegst mogelijke datum, (b) betaling door [A] van ƒ 1.274,35 als vergoeding van schade en (c) terugbetaling door FCN van het bedrag van ƒ 3.535,--. Daartoe heeft [eiser] gesteld dat hem omstreeks vier maanden na de aankoop is gebleken dat de auto verborgen gebreken had, te weten:- overmatige slijtage van de banden;- auto trekt zeer naar links;- voorruit lekt;- motorkap springt spontaan open tijdens het rijden;

  • stuurinrichting kraakt;- schokdempers kapot.

Deze gebreken waren, naar [eiser] stelt, het gevolg van een aanrijding waardoor de auto zodanig is beschadigd dat hij total loss is verklaard.De Kantonrechter heeft de onder (a) vermelde vordering van [eiser] , in hoger beroep onbestreden, aldus opgevat dat hij bedoeld heeft te vorderen: ontbondenverklaring dan wel ontbinding wegens tekortkoming dan wel vernietiging wegens dwaling c.q. bedrog.

Zowel [A] als FCN hebben tegen de vorderingen van [eiser] verweer gevoerd. FCN heeft in reconventie betaling gevorderd van een bedrag van f 22.785,43 met rente.FCN heeft, voorzover in cassatie nog van belang, aangevoerd, samengevat weergegeven: dat voor haar uit haar overeenkomst met [eiser] de verplichting voortvloeide om aan [A] de koopprijs te voldoen, waartegenover [eiser] verplicht was de overeengekomen termijnen aan FCN te betalen; dat FCN slechts financier is en dwaling van [eiser] haar niet regardeert omdat zij niet bij de verkoop betrokken is geweest; dat, zo al van dwaling of bedrog sprake is, dit voor de financieringsovereenkomst geen enkele consequentie heeft; dat art. 6 van haar algemene voorwaarden aan toewijzing van de vordering in de weg staat.

3.2.2 De Kantonrechter heeft, beknopt weergegeven, het volgende overwogen. Gelet op bouwjaar en prijs van de auto is aannemelijk dat [eiser] geen huurkoopovereenkomst met [A] zou hebben gesloten indien [eiser] ervan op de hoogte was geweest dat de auto total loss is geweest. Deze overeenkomst is daarom in beginsel op grond van dwaling vernietigbaar. Denkbaar is dat aanvaarding van het beroep op dwaling ook de overeenkomst tussen [eiser] en FCN treft. In de eerste plaats ligt het voor de hand dat [eiser] , had hij de auto in verband met de voorgeschiedenis ervan niet gekocht, ook geen financieringsovereenkomst met FCN zou hebben gesloten.

In de tweede plaats zijn de belangen van partijen – door de wijze waarop zij de financiering juridisch in het vat hebben gegoten – zo nauw verweven, dat niet duidelijk is hoe de overeenkomst tussen [eiser] en FCN zou kunnen blijven bestaan indien de overeenkomst tussen [eiser] en [A] zou worden vernietigd. Het beroep van FCN op de in 3.1 onder (iv) bedoelde bepaling in haar algemene voorwaarden heeft de Kantonrechter verworpen omdat die bepaling, naar zijn oordeel, een vordering tot vernietiging wegens dwaling niet uitsluit.De Kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een vereniging van partijen. Alle verdere beslissingen heeft hij aangehouden.

3.2.3 De Rechtbank heeft, samengevat weergegeven en voorzover in cassatie van belang, geoordeeld dat sprake is van twee te onderscheiden overeenkomsten: in de eerste plaats een overeenkomst strekkende tot overdracht van de auto door [A] aan [eiser] en in de tweede plaats de financieringsovereenkomst waarbij door FCN krediet werd verstrekt aan [eiser] . Ook indien de tussen [eiser] en [A] gesloten huurkoopovereenkomst zou worden ontbonden, blijft naar het oordeel van de Rechtbank de met deze overeenkomst niet onlosmakelijk verbonden financieringsovereenkomst in stand.Daartegen keert zich het middel.

3.3 De onderdeel I en II, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, zijn gericht tegen de rov. 4.1, 4.2 en 5.1 van de Rechtbank. In rov. 4.1 overweegt de Rechtbank dat [eiser] ontbinding van de huurkoopovereenkomst wenst wegens verborgen gebreken. In rov. 4.2 overweegt zij dat [eiser] zich op het standpunt heeft gesteld dat hij “de huurkoopovereenkomst inclusief de financieringsovereenkomst per 13 oktober 1993 op grond van dwaling dan wel bedrog buitengerechtelijk heeft ontbonden”. In rov. 5.1 overweegt zij dat, ook indien de tussen [eiser] en [A] gesloten huurkoopovereenkomst is/wordt ontbonden, de financieringsovereenkomst, die daarmee niet onlosmakelijk is verbonden, in stand blijft. De onderdelen verwijten de Rechtbank dat zij aldus heeft miskend dat [eiser] zich erop heeft beroepen dat de overeenkomst wegens dwaling vernietigbaar is.De onderdelen kunnen bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Uit haar hiervoor weergegeven rov. 4.2 blijkt dat de Rechtbank niet over het hoofd heeft gezien dat [eiser] zich op dwaling heeft beroepen. Daaruit moet worden afgeleid dat waar de Rechtbank het woord: “ontbonden” gebruikt, zij daarmee kennelijk mede: “vernietigd” bedoelt.

3.4.1 Ook de onderdelen III en IV lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Onderdeel III verwijt de Rechtbank dat zij heeft miskend dat, naar met name volgt uit art. 7A: 1576__h__, tweede en derde lid, BW, gelezen in samenhang met art. 7A:1576__l__, tweede lid, de overeenkomst tussen [eiser] en [A] zozeer was verbonden met de overeenkomst tussen [eiser] en FCN, dat vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en [A] – van rechtswege – vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN tot gevolg had, zodat [eiser] van zijn betalingsverplichting jegens FCN is bevrijd. Onderdeel IV richt zich met een rechts- en een motiveringsklacht tegen het hiervoor onder 3.2.3 weergegeven oordeel van de Rechtbank.

3.4.2 Bij de beoordeling van deze onderdelen moet het volgende worden vooropgesteld. In haar algemeenheid is niet juist de stelling dat, indien een derde (de financier) zich ter zake van huurkoop heeft verbonden aan de huurkoper krediet te verlenen en het bedrag hiervan rechtstreeks aan de huurverkoper te betalen ter voldoening van het door de huurkoper aan de huurverkoper verschuldigde, uit art. 7A:1576__h__, derde lid, voortvloeit dat de overeenkomst tussen de huurkoper en de huurverkoper enerzijds en die tussen de huurkoper en de financier anderzijds (de financieringsovereenkomst) steeds geacht moeten worden zozeer met elkaar verbonden te zijn dat vernietiging of ontbinding van eerstbedoelde overeenkomst noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat de overeenkomst tussen de huurkoper en de financier evenmin in stand kan blijven. Wel brengt deze bepaling, in het licht van de bescherming die zij aan de huurkoper beoogt te bieden, mee dat, ook indien de overeenkomst tussen de huurkoper en de huurverkoper enerzijds en de financieringsovereenkomst anderzijds als afzonderlijke overeenkomsten moeten worden beschouwd, de aard van de krachtens die bepaling tussen de partijen ontstane rechtsverhouding in beginsel op het ontstaan van een zodanige verbondenheid wijst. Of die verbondenheid in het gegeven geval inderdaad moet worden aanvaard, moet worden vastgesteld aan de hand van uitleg van die rechtsverhouding in het licht van de omstandigheden.Zijn de financieringsovereenkomst en de overeenkomst tussen de huurkoper en huurverkoper, zoals in het onderhavige geval, (nagenoeg) gelijktijdig en met medewerking van alle drie genoemde partijen tot stand gekomen, zoals bijvoorbeeld kan blijken uit het feit dat beide overeenkomsten in een akte zijn neergelegd, dan zal bij die uitleg in het bijzonder acht moeten worden geslagen op hetgeen ieder van de drie partijen van de andere partijen heeft verwacht en heeft mogen verwachten. Voorts kan voor die uitleg van belang zijn of een vaste betrekking bestond tussen de huurverkoper en de financier dan wel of de financier regelmatig als zodanig is opgetreden ter zake van huurkoopovereenkomsten die door de huurverkoper zijn gesloten, alsmede of de huurverkoper is opgetreden als gevolmachtigde van de financier, in welk geval wetenschap van de huurverkoper, met name omtrent gebreken in de verkochte zaak, naar de maatstaf van art. 3:66, tweede lid, BW aan de financier moet worden toegerekend.Bij dit een en ander verdient te worden opgemerkt dat, indien de financieringsovereenkomst wordt vernietigd of ontbonden als gevolg van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen huurkoper en huurverkoper, op de huurverkoper aan wie de zaak is teruggegeven, de verbintenis komt te rusten het door hem van de financier ontvangen bedrag aan laatstgenoemde terug te geven.

3.4.3 Uit het voorgaande volgt dat onderdeel III faalt. Onderdeel IV is echter gegrond. De Rechtbank heeft door te overwegen als hiervoor onder 3.2.3 is weergegeven, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel haar oordeel niet van een afdoende motivering voorzien.In de eerste plaats valt niet in te zien waarom de omstandigheden dat de overeenkomst tussen [eiser] en [A] dient te worden onderscheiden van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN en niet onlosmakelijk met laatstbedoelde overeenkomst is verbonden, aan een beroep op dwaling met betrekking tot deze overeenkomst, welk beroep de Kantonrechter in rov 6.7 van zijn vonnis mogelijk heeft geacht, in de weg zou staan. Mocht de Rechtbank hebben geoordeeld dat het enkele zich voordoen van genoemde omstandigheden uitsluit dat vernietiging of ontbinding van eerstbedoelde overeenkomst de vernietiging of ontbinding van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN tot gevolg heeft, dan is die opvatting onjuist, naar volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.Mocht de Rechtbank hebben geoordeeld dat uitlegging van de overeenkomst tussen [eiser] en FCN leidt tot de gevolgtrekking dat vernietiging van de overeenkomst tussen [eiser] en [A] niet van invloed is op de overeenkomst tussen [eiser] en FCN, dan is dat oordeel zonder nadere motivering, welke ontbreekt, niet begrijpelijk.

Dit arrest is gewezen door de vice-president Roelvink als voorzitter en de raadsheren Mijnssen, Korthals Altes, Herrmann en Jansen, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 23 januari 1998.