ECLI:NL:HR:1983:AG4521
Arrest
Arrest inhoud
Gatzen heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd en harerzijds in reconventie verklaring voor recht gevorderd (samengevat weergegeven):
(1) dat zij een vordering op Van Rooy heeft voor een bedrag van f20.285,95, en
(2) dat die vordering vatbaar is voor compensatie met een mogelijk in conventie aan de Curator toe te wijzen bedrag.
Bij vonnis van 13 januari 1981 heeft de Rechtbank in conventie de Curator tot bewijslevering toegelaten en in reconventie de onder (1) gevorderde verklaring voor recht gegeven en de onder (2) gevorderde verklaring voor recht afgewezen.
Voor wat deze afwijzing betreft, heeft Gatzen tegen het vonnis van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat bij arrest van 3 november 1981 dat vonnis heeft vernietigd, voor zover aan hoger beroep onderworpen, en alsnog heeft verklaard voor recht dat voornoemde vordering van Gatzen vatbaar is voor compensatie met een mogelijk in conventie aan de Curator toe te wijzen bedrag.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
Tegen het arrest van het Hof heeft de Curator beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet-verschenen Gatzen is verstek verleend.
De zaak is voor de Curator bepleit door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Biegman-Hartogh strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en afdoening.
3.2 Naar Rechtbank en Hof hebben aangenomen, berust deze laatste vordering op de stelling van de Curator, dat Gatzen jegens de gezamenlijke schuldeisers van Van Rooy een onrechtmatige daad heeft gepleegd door ten nadele van die schuldeisers mee te werken aan een vóór de faillietverklaring tot stand gebrachte transactie, daarin bestaande dat Van Rooy een hem toebehorend onroerend goed (de echtelijke woning) voor een te lage prijs heeft verkocht en geleverd aan Seco-Vastgoed Maatschappij B.V., die dat goed vervolgens heeft doorverkocht en geleverd aan Gatzen .
3.3 De Hoge Raad begrijpt de gedachtengang van het Hof aldus dat de Curator alléén een vordering tegen Gatzen ter zake van de beweerdelijk door haar vóór de faillietverklaring jegens de schuldeisers van Van Rooy gepleegde onrechtmatige daad zou kunnen geldend maken, als dit een op het moment van de faillietverklaring tot het vermogen van Van Rooy behorende vordering was en dus een vordering van Van Rooy op Gatzen . In dat geval, aldus het Hof, zou er geen bezwaar tegen compensatie met de vordering van Gatzen op Van Rooy bestaan.
Tegen deze gedachtengang, die aan de beslissing van het Hof ten grondslag ligt, voert onderdeel a terecht aan, dat een faillissementscurator ook bevoegd is voor de belangen van schuldeisers op te komen bij benadeling van schuldeisers door de gefailleerde en dat in zo een geval onder omstandigheden ook plaats kan zijn voor het geldend maken door de curator van een vordering tot schadevergoeding uit hoofde van art. 1401 BW tegen een derde die bij de benadeling van schuldeisers betrokken is, ook al kwam een dergelijke vordering uiteraard niet aan de gefailleerde zelf toe. Of en in hoever de betreffende gedraging van Gatzen onrechtmatig was jegens de schuldeisers van Van Rooy voor wier belangen de Curator opkomt, is een vraag die thans nog niet aan de orde is.
3.4 Voor het overige behoeft het middel geen behandeling. De Hoge Raad kan ten principale rechtdoen. Voor wat de in conventie door de Curator tegen Gatzen ingestelde vordering betreft, kan deze laatste - gezien het hiervoor onder 3.2 overwogene - niet worden aangemerkt als schuldenares van de gefailleerde, zodat in dit opzicht niet is voldaan aan de door art. 53 F. voor compensatie gestelde voorwaarden en de Rechtbank bij haar in hoger beroep vernietigde vonnis derhalve terecht heeft afgewezen het in reconventie door Gatzen gevorderde declaratoir. In zoverre moet dat vonnis dus alsnog worden bekrachtigd. De behandeling van het - niet aan hoger beroep onderworpen - geding in conventie dient te worden voortgezet door de Rechtbank.
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Hof van 3 november 1981;
bekrachtigt het vonnis van de Rechtbank van 13 januari 1981, voor zover aan hoger beroep onderworpen;
veroordeelt Gatzen in de kosten van het geding in hoger beroep en in cassatie, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Curator begroot:
in hoger beroep op ƒ1.175,--, waarvan te betalen:
Dit arrest is gewezen door de vice-president Drion als voorzitter en de raadsheren Snijders, Royer, Van den Blink en Verburgh, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president Ras op 14 januari 1983.