ECLI:NL:GHSHE:2025:2802 - Gerechtshof 's-Hertogenbosch - 6 oktober 2025
Arrest
Arrest inhoud
Wrakingskamer
registratienummer: 200.359.551/01datum beslissing: 6 oktober 2025
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingsverzoeken
op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv)
in de zaak met nummer 200.359.551/01 van
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats] , wonende aan [adres] te [woonplaats] , thans verblijvende in de P.I. [P.I.] , [afdeling] te [verblijfplaats] , hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot wraking van mrs. F. van Es, Y. van Setten en W.P.A. Korver, raadsheren in het team strafrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna tezamen: de raadsheren).
1 Het procesverloop
1.1. Het wrakingsverzoek is mondeling gedaan ter terechtzitting van 23 september 2025. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft verzoeker aan het eind van de zitting medegedeeld: “Dan wraak ik u. (…) Ja, dat zeg ik net. Ik wraak het hof.”. Bij brief met dagtekening 30 september 2025 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.2. De raadsman van verzoeker, mr. B.H.J. van Rhijn (hierna: de raadsman), is door de coördinator van de wrakingskamer bericht dat het verzoek in behandeling is genomen.
1.3. De advocaat-generaal, mr. E.M. Harbers, heeft schriftelijk aangegeven niet ter terechtzitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen. De advocaat-generaal heeft schriftelijk als standpunt naar voren gebracht dat het wrakingsverzoek onvoldoende gemotiveerd is. Voor zover het wrakingsverzoek is gericht op de opmerking van de voorzitter dat “dit het was voor vandaag” en verzoeker niet meer het woord mocht voeren, dient het verzoek ongegrond te worden verklaard.
1.4. De raadsheren mrs. F. van Es en W.P.A. Korver hebben de wrakingskamer schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. De wrakingskamer gaat wegens het uitblijven van een reactie van mr. Van Setten ervan uit dat ook mr. Van Setten niet berust in de wraking.
1.5. De wrakingskamer heeft het verzoek ter zitting van 6 oktober 2025 behandeld, zoals verzoeker eerder door de coördinator van de wrakingskamer was medegedeeld. Verzoeker is samen met de raadsman ter zitting verschenen. Van de raadsheren is de voorzitter, mr. Van Es, verschenen.
1.6. De wrakingskamer van het hof heeft aan het einde van de behandeling de zitting onderbroken, waarna de wrakingskamer mondeling uitspraak heeft gedaan en aan de verzoeker heeft medegedeeld dat de beslissing zo spoedig mogelijk op schrift zal worden gesteld.
2 Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek schriftelijk toegelicht. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft verzoeker daaraan toegevoegd dat hij vindt dat hij geen eerlijk proces krijgt. Tijdens de zitting heeft mr. Van Es geen vragen van verzoeker beantwoord. Verzoeker heeft ter zitting van de wrakingskamer het voorbeeld gegeven dat hij aan mr. Van Es vroeg of mr. Van Es van hem hield. Mr. Van Es wilde deze vraag niet beantwoorden. Verzoeker is ook van mening dat hij onvoldoende gelegenheid heeft gehad om zijn situatie toe te lichten tijdens de zitting. Daarnaast heeft het hof geen gehoor gegeven aan de wensen van verzoeker om de pers uit te nodigen.
3 De beoordeling
3.1. Artikel 512 Sv voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2 De wrakingskamer neemt voor de beoordeling van het wrakingsverzoek de volgende overwegingen uit de beschikking van de Hoge Raad van 17 januari 2025 (ECLI:NL:HR:2025:87)
"3.4 Uitgangspunt is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Er is geen algemene regel aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van uitzonderlijke omstandigheden zoals hiervoor vermeld. (…)
3.5 De beoordeling van wrakingsgronden dient mede plaats te vinden tegen de achtergrond van art. 6 lid 1 EVRM (…). Over de onpartijdigheid van de rechter en de vraag wanneer zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, en aldus sprake is van een schending van art. 6 lid 1 EVRM, blijkt uit de rechtspraak van het EHRM onder meer het volgende.
De beoordeling van wrakingsgronden in het kader van art. 6 lid 1 EVRM is beperkt tot het vereiste van onpartijdigheid van de rechter (‘impartial tribunal’). Deze onpartijdigheid behelst de afwezigheid van bevooroordeeldheid en vooringenomenheid. Het al dan niet bestaan daarvan kan op verschillende manieren worden getoetst. Het EHRM maakt onderscheid tussen een subjectieve toets en een objectieve toets. Bij de subjectieve toets wordt rekening gehouden met de persoonlijke overtuiging, het persoonlijke belang en het gedrag van een bepaalde rechter, dat wil zeggen of de rechter in een bepaalde zaak persoonlijke bevooroordeeldheid of vooringenomenheid koestert. Bij de objectieve toets wordt nagegaan of het gerecht zelf en onder meer de samenstelling van het gerecht, voldoende waarborgen bieden om gerechtvaardigde twijfel over de onpartijdigheid van het gerecht uit te sluiten.
Bij de objectieve toets moet worden nagegaan of er, afgezien van het gedrag van de rechter, feiten kunnen worden vastgesteld die twijfel over zijn onpartijdigheid kunnen doen rijzen. Dit betekent dat het standpunt van degene die stelt dat die onpartijdigheid ontbreekt belangrijk is, maar niet doorslaggevend bij de beoordeling of er in een bepaalde zaak een gegronde reden is om te vrezen dat een bepaalde rechter of het rechterlijk college partijdig is. Beslissend is of deze vrees als objectief gerechtvaardigd kan worden beschouwd. De objectieve toets heeft meestal betrekking op de uitoefening van verschillende functies binnen de gerechtelijke procedure door dezelfde persoon, of hiërarchische of andere banden tussen de rechter en andere actoren in de procedure, die objectief gezien twijfels rechtvaardigen over de onpartijdigheid van het gerecht, en dus op grond van de objectieve toets niet voldoen aan art. 6 lid 1 EVRM. Daarom moet in elk individueel geval worden beslist of de betrokken relatie van dien aard en omvang is dat zij wijst op een gebrek aan onpartijdigheid van het gerecht. In dit opzicht kan zelfs de schijn van vooringenomenheid van een zeker belang zijn."
3.3 Met inachtneming van het voorgaande overweegt de wrakingskamer als volgt. Verzoeker heeft, ondanks het herhaaldelijk doorvragen tijdens de zitting van de wrakingskamer, geen uitzonderlijke omstandigheid naar voren gebracht waaruit volgt dat de raadsheren een vooringenomenheid jegens hem koesteren, althans dat bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dat mr. Van Es niet heeft geantwoord op de vraag van verzoeker of hij van verzoeker houdt, levert geen omstandigheid op die twijfel over de onpartijdigheid van mr. Van Es kan doen rijzen. De wrakingskamer stelt verder vast dat de opmerking van verzoeker dat hij tijdens de zitting onvoldoende het woord heeft gekregen geen steun vindt in het proces-verbaal van de terechtzitting. Blijkens het proces-verbaal hebben verzoeker en zijn raadsman beiden het woord gevoerd tijdens de terechtzitting. De omstandigheid dat verzoeker na de onderbreking van het onderzoek ter zitting niet de gelegenheid heeft gekregen van de voorzitter om verder het woord te voeren geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van vooringenomenheid. De eventuele vrees daartoe is op grond van deze omstandigheid niet objectief gerechtvaardigd. Op grond van het proces-verbaal en hetgeen verder naar voren is gebracht is er geen grond voor het oordeel dat tijdens het onderzoek ter terechtzitting verzoeker geen eerlijk proces heeft gekregen. Bij het voorgaande heeft het hof in aanmerking genomen dat tijdens een behandeling van een zaak de voorzitter de orde dient te bewaren en de zitting in goede banen dient te leiden. Blijkens het proces-verbaal heeft mr. Van Es dat in dit geval ook gedaan. Dat het hof ondanks het verzoek van verzoeker geen pers heeft uitgenodigd voor de zitting is ook geen grond die tot wraking van de raadsheren kan leiden.
3.4. Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden dan ook niet tot wraking van de raadsheren kunnen leiden. Het daartoe strekkende verzoek zal daarom worden afgewezen.
4 De beslissing
Het hof (de wrakingskamer):
wijst het wrakingsverzoek af;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en diens raadsman, de raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.P. de Haan, A.M.G. Smit en J.M. van der Vegt, in tegenwoordigheid van mr. E. Royakkers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.
Onder weglating van de voetnoten met verwijzingen naar rechtspraak van het EHRM