ECLI:NL:GHDHA:2025:1714 - Gerechtshof Den Haag - 18 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer : 200.357.075/01 Insolventienummer rechtbank : C/10/22/201 R
Arrest van 18 augustus 2025
in de zaak van
[appellant], wonend in [woonplaats], appellant, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. N.S. van der Werf, te Rotterdam.
1 Het verloop van de procedure
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 oktober 2022 is ten aanzien van [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard. Deze schuldsaneringsregeling is op verzoek van de bewindvoerder beëindigd bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2025. Tegen laatstbedoeld vonnis (hierna: het vonnis) heeft [appellant] hoger beroep ingesteld bij het op 18 juli 2025 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift (met producties). Bij brief van 31 juli 2025 heeft de heer R.I. de Jong, de bewindvoerder, de openbare verslagen en zijn reactie op het beroepschrift aan het hof toegezonden. Het hof heeft verder nog kennisgenomen van door [appellant] nader overgelegde producties.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2025. Daar zijn verschenen: [appellant], bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de bewindvoerder. De mondelinge behandeling heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de mondelinge behandeling van het hoger beroep dat [appellant] echtgenote [echtgenote] bij het hof heeft ingesteld tegen de beëindiging (bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2025) van de op haar van toepassing verklaarde schuldsaneringsregeling.
2 De beoordeling van het hoger beroep
2.1 De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] beëindigd op grond van het oordeel dat hij een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt (artikel 350 lid 3 aanhef en onder c Fw). De rechtbank heeft daarbij - onder meer - het volgende overwogen: “De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [[appellant]] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn informatieplicht, sollicitatieplicht en afdrachtplicht. [[appellant]] is meerdere malen in de gelegenheid gesteld om de gevraagde informatie bij de bewindvoerder aan te leveren hetgeen tot op heden niet (volledig) is gebeurd. [[appellant]] heeft tijdens het verhoor van 20 maart 2025 bij de rechter-commissaris aangegeven zich onder beschermingsbewind te willen laten stellen, maar op dit moment is voor zover bekend geen sprake van beschermingsbewind. Het had op de weg van [[appellant]] gelegen om tijdig actie te ondernemen in de vorm van het zoeken van hulp. De bewindvoerder heeft na het verhoor zelfs diverse namen van beschermingsbewindvoerders in de regio Rotterdam aan [[appellant]] doorgegeven, maar heeft - ondanks herhaaldelijk verzoek - geen reactie hieromtrent ontvangen. De rechtbank neemt het standpunt van de rechter-commissaris over dat het van belang is dat er beschermingsbewind wordt ingesteld nu is gebleken dat [[appellant]] niet in staat is om zelfstandig zijn verplichtingen na te komen.” Verder stelt de rechtbank vast dat sprake is van een boedelachterstand van € 4.613,92. [appellant] had toegezegd om een betalingsvoorstel te doen om de boedelachterstand te kunnen inlopen. Los van een eenmalige betaling van € 1.001,- is er echter geen concreet betalingsvoorstel gekomen. Ter zitting is slechts aangevoerd dat hij samen met zijn echtgenote [echtgenote] ongeveer € 500,- per maand kan aflossen, maar dit is verder niet onderbouwd. Daarnaast wordt het inkomen van [echtgenote] - ondanks eerdere toezeggingen - nog steeds niet overgemaakt naar de budgetbeheerder, zodat dit nog steeds een onzekere factor is ten aanzien van de afdrachtplicht. Dat bovengenoemde tekortkomingen [appellant] niet te verwijten zijn, is onvoldoende aannemelijk geworden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [appellant], in elk geval na de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 19 december 2023 en het verhoor door de rechter-commissaris van 28 februari 2024 en 20 maart 2025, van de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling goed op de hoogte moet zijn geweest.
2.2 [appellant] heeft een aantal grieven gericht tegen het vonnis. [appellant] stelt dat technische problemen aan de website van de bewindvoerder ervoor hebben gezorgd dat niet alle benodigde informatie volledig en/of tijdig is aangeleverd. Hoewel [appellant] hiervan melding heeft gemaakt aan de bewindvoerder is hem geen alternatieve aanlevermethode, zoals bijvoorbeeld het verzenden per reguliere post, aangeboden. [appellant] betwist dan ook dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming. [appellant] bestrijdt ook dat hij niet tijdig op zoek is gegaan naar een beschermings-bewindvoerder, zoals door de rechtbank overwogen. [appellant] heeft actief meerdere beschermingsbewindvoerders benaderd, maar die aanvragen zijn afgewezen of er is niet gereageerd vanwege omstandigheden die buiten zijn invloedssfeer liggen. Ten slotte heeft [appellant] ten aanzien van de boedelachterstand aangevoerd dat de rechtbank hem ten onrechte het verwijt heeft gemaakt dat het salaris van [echtgenote] niet is overgemaakt naar de budgetbeheerder. [appellant] had immers van een medewerker van de gemeente Rotterdam begrepen dat het salaris van zijn echtgenote niet naar de budgetbeheerder hoefde te worden overgemaakt. Hoewel er een machtiging was ondertekend voor de maandelijkse afdracht, heeft de Kredietbank Rotterdam deze niet uitgevoerd. Inmiddels is al € 1.001,- ingelopen op de achterstand. Ook ter zitting van het hof heeft [appellant] nog verklaard dat hij en zijn echtgenote in staat zijn om € 500,- per maand in te lopen op de boedelachterstand.
2.3 De bewindvoerder heeft het volgende verklaard.[appellant] heeft herhaaldelijk uitleg gekregen over het tijdig en volledig aanleveren van informatie via het cliëntenportaal. De problemen die [appellant] ervaart, liggen volgens de bewindvoerder niet aan het portaal, maar aan het gebrek aan discipline aan de kant van [appellant] en zijn echtgenote om tijdig actie te ondernemen. Hoewel [appellant] daartoe meerdere malen in de gelegenheid is gesteld, is hij de informatieplicht structureel te laat, dan wel onvolledig nagekomen. De bewindvoerder heeft verder verklaard dat [appellant] vaak is gewezen op het belang van het inschakelen van hulp in de vorm van beschermingsbewind om de schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen. Desondanks heeft [appellant] pas eind mei 2025 actie ondernomen, terwijl sinds maart 2025 duidelijk was dat dit nodig was. Daarbij komt dat de bewindvoerder een speciaal op [appellant] en zijn echtgenote toegespitste lijst met beschermingsbewindvoerders heeft opgesteld (werkzaam in hun woonregio en met wie hij goede ervaringen heeft), maar dat hij daarvan geen gebruik heeft gemaakt. Ten aanzien van de boedelachterstand heeft de bewindvoerder het volgende verklaard. Budgetbeheer kan alleen werken als alle inkomsten, inclusief toeslagen, direct op de beheerrekening binnenkomen. Tot 30 juni 2025 kwam het inkomen van de echtgenote van [appellant] niet binnen op de beheerrekening. De boedelachterstand bedraagt thans € 4.712,49. Tot op heden heeft [appellant] geen onderbouwd voorstel gedaan om de ontstane boedelachterstand in te lopen. Het (ook) ter zitting in eerste aanleg gedane voorstel om € 500,- per maand in te lopen, is niet onderbouwd en kan niet als een serieus voorstel worden beschouwd.
2.4 Vooropgesteld wordt dat van personen ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste inspannen om te voldoen aan de daaraan verbonden verplichtingen. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat [appellant] zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
2.5 Het hof acht het onvoldoende aannemelijk geworden dat de door [appellant] gestelde technische problemen aan de website van de bewindvoerder het hem structureel onmogelijk hebben gemaakt om de benodigde stukken (zoals loonstroken en bankafschriften) tijdig te verstrekken. Uit de door de bewindvoerder uitgeprinte en overgelegde communicatie in het cliëntenportaal blijkt dat de bewindvoerder [appellant] en zijn echtgenote veelvuldig heeft uitgelegd hoe zij de stukken tijdig, compleet en ongevraagd via het portaal kunnen indienen. Desondanks is de informatievoorziening door [appellant] vrijwel gedurende de gehele regeling problematisch geweest. Ondanks dat [appellant] door de bewindvoerder, de rechter-commissaris en de rechtbank is gewezen op het feit dat het van belang is dat er beschermingsbewind wordt ingesteld, en zijn toezegging die aan te vragen, heeft [appellant] nagelaten om tijdig concrete en effectieve stappen te zetten. Weliswaar heeft [appellant] na maart 2025 een aantal bewindvoerders benaderd, maar dat heeft niet geresulteerd in de instelling van beschermingsbewind. Hiervan valt [appellant] des te meer een verwijt te maken nu hij geen gebruik heeft gemaakt van de door de bewindvoerder - speciaal voor hem en zijn echtgenote - opgestelde lijst met beschermingsbewindvoerders in hun woonregio, maar hij lukraak op zoek is gegaan naar een beschermingsbewindvoerder.
De bewindvoerder heeft ter zitting van het hof verklaard dat de boedelachterstand thans € 4.712,49 bedraagt. [appellant] heeft dit niet weersproken. [appellant] heeft geen onderbouwd voorstel gedaan om de boedelachterstand in te lopen. Het ter zitting gedane voorstel is daartoe onvoldoende. Gelet op de hoogte van de boedelachterstand is het zonder concrete onderbouwing niet aannemelijk dat deze bij een verlenging van de schuldsaneringsregeling zal kunnen worden ingelopen.
2.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis dient te wordenbekrachtigd. De hiervoor genoemde tekortkomingen – zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang – zijn toerekenbaar aan [appellant] en staan aan voortzetting van de schuldsaneringsregeling in de weg. Er is geen sprake van omstandigheden waardoor deze tekortkomingen buiten beschouwing zouden moeten blijven of waardoor een verlenging van de regeling gerechtvaardigd zou zijn.
3 De beslissing
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2025.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.D. Ruizeveld, P. Volker en A.J. Swelheim, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2025 in aanwezigheid van de griffier. Bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer