ECLI:NL:GHDHA:2024:2875 - Gerechtshof Den Haag - 21 oktober 2024
Arrest
Arrest inhoud
Rolnummer: 22-001688-23
Parketnummers: 10-069143-21 en 10-139541-21
Datum uitspraak: 21 oktober 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1970, adres: [woonadres] , [woonplaats] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 10-069143-21: hij, op of omstreeks 11 maart 2021 te Rotterdam, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten letsel aan het gezicht en/of aangezichtsletsel en/of litteken(s) in het gezicht en/of bijtafdruk(ken) in het gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal:
-
in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
-
tegen het lichaam te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond viel) en/of
-
in een wang, althans in het gezicht, te bijten;
subsidiair: hij, op of omstreeks 11 maart 2021 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal,
-
in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, heeft geslagen/gestompt en/of heeft geschopt/getrapt en/of
-
tegen het lichaam heeft geduwd (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond viel) en/of
-
in een wang, althans in het gezicht, heeft gebeten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij, op of omstreeks 11 maart 2021 te Rotterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal:
- in/tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, te slaan/stompen en/of te
schoppen/trappen en/of
-
tegen het lichaam te duwen (ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] op de grond viel) en/of
-
in een wang, althans in het gezicht, te bijten;
zaak met parketnummer 10-139541-21 (gevoegd): 1. hij, op of omstreeks 22 februari 2021 te Rotterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
-
haar lichaam vast te pakken en/of tegen/op haar lichaam te slaan/stompen/duwen en/of
-
een autodeur tegen haar lichaam te duwen en/of
-
in/tegen/op haar gezicht te spugen;
hij, op of omstreeks 22 februari 2021 te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-069143-21 primair en het in de zaak met parketnummer 10-139541-21 onder 1 en
2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder is in eerste aanleg een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd en dat bij arrest de gevangenneming van de verdachte zal worden bevolen.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof – ook met toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. In dat opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden aanvullingen aanbrengt.
Voor zover de verdachte een noodweerverweer heeft gevoerd ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 10-139541-21 onder 1 tenlastegelegde mishandeling, overweegt het hof het volgende. Wat er ook zij van de stelling van de verdachte dat de aangeefster een mes bij zich had, van een noodweersituatie is naar het oordeel van het hof hoe dan ook geen sprake geweest omdat op basis van het dossier en het verhandelde op de terechtzitting het bestaan van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf niet aannemelijk is geworden. Het hof acht dit feit daarom, net zoals de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen.
Aangezien de verdachte na de datum waarop de door de eerste rechter bewezenverklaarde feiten zijn gepleegd opnieuw tot straf is veroordeeld, vult het hof de in het vonnis waarvan beroep vermelde wetsartikelen aan met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht als wettelijk voorschrift waarop de straf mede is gegrond.
Het vonnis waarvan beroep dient daarom – behoudens voor zover het wordt vernietigd – onder aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tijdens een verkeersruzie schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 2] door een autodeur tegen haar lichaam te duwen. Vervolgens heeft hij haar auto beschadigd door er tegenaan te trappen. Aldus heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en het eigendomsrecht van [slachtoffer 2] . Dat soort handelen brengt doorgaans niet alleen gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer, maar ook bij omstanders, te meer nu het incident plaatsvond op de openbare weg.
Nog geen maand later heeft de verdachte zich opnieuw schuldig gemaakt aan een geweldsdelict, te weten zware mishandeling, door [slachtoffer 1] in zijn wang te bijten. Dit is een buitengewoon naar en vervelend feit, waarvan [slachtoffer 1] veel last en angst heeft ondervonden. Zo was hij door verdachtes beet bang voor infecties en ziekten en heeft hij aan de beet een ontsierend litteken in zijn gezicht overgehouden.
De verdachte heeft daarbij geen enkel zelfinzicht getoond en heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 24 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, met name de bewezenverklaarde zware mishandeling, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een passende en geboden reactie. Het voorwaardelijke deel van de straf dient als stok achter de deur om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat bij de berechting in eerste aanleg van de zaak de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet op de relatief geringe mate van de overschrijding en de voortvarende behandeling van de zaak in hoger beroep, zal het hof echter volstaan met de constatering van dit verzuim.
Het hof acht onvoldoende gronden aanwezig om de gevangenneming van de verdachte te bevelen. Dat verzoek van de advocaat-generaal wordt daarom afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. J.P.L.M. Remmerswaal, als voorzitter, en mr. A.L. Frenkel en mr. E.R.F. van Engelen, leden, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 oktober 2024.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.