Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2023:2998 - Gerechtshof Den Haag - 26 september 2023

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2023:299826 september 2023

Arrest inhoud

Rolnummer: 22-000407-20

Parketnummer: 09-143719-19

Datum uitspraak: 26 september 2023

TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 28 januari 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([land]) op [geboortedatum] 1977, adres: [woonadres], [woonplaats]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het impliciet primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk en integraal toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

hij op of omstreeks 14 juni 2019 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om dhr. [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven

  • hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen in het gezicht heeft/hebben gestoken met een mes, althans zwaaiende en/of stekende bewegingen heeft/hebben gemaakt richting het hoofd en/of bovenlichaam van die zich in zijn/hun nabijheid bevindende [slachtoffer] en/of

  • hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen met een plank/lat, althans een houten voorwerp op zijn hoofd en/of in zijn gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.

Het vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de oplegging van de straf en de motivering daarvan.

In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis, met dien verstande dat het hof daarin de hierna te vermelden verbetering aanbrengt.

Op pagina 7 van het vonnis dient het 8e gedachtestreepje bij de beschrijving van de camerabeelden, te weten “15:11:50 uur: [medeverdachte] gooit in zijn loop met zijn rechterhand een lichtkleurig langwerpig voorwerp weg” te worden geschrapt.

Het vonnis waarvan beroep dient derhalve -behoudens voor zover het wordt vernietigd - onder verbetering en aanvulling van gronden te worden bevestigd.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Nadat er eerder een confrontatie met het slachtoffer had plaatsgevonden op straat, zijn de verdachte en zijn broer achter het slachtoffer aangegaan en hebben zij op meerdere plekken telkens de confrontatie met hem opgezocht. Uiteindelijk heeft de verdachte aangever twee keer met een mes in het gezicht gestoken: één keer in zijn linker oog en één keer boven zijn linker oog.

Als gevolg van de messteek in zijn oog is sprake van blijvende invaliditeit aan het linkeroog. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en het is duidelijk dat een dergelijk feit zowel lichamelijk als geestelijk een grote en langdurige, zo niet blijvende impact heeft op het slachtoffer. Dit blijkt ook uit de stukken die namens het slachtoffer zijn overgelegd bij zijn vordering tot schadevergoeding. Een strafbaar feit als het onderhavige schokt bovendien de rechtsorde en vergroot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, temeer omdat het incident midden op de dag op de openbare weg in bijzijn van meerdere voorbijgangers heeft plaatsgevonden.

Hoewel kan worden aangenomen dat het slachtoffer zich bij de eerste confrontatie op straat niet onbetuigd heeft gelaten en daarmee mogelijk de agressie van de verdachte en zijn broer op zich heeft geladen, is het hof van oordeel dat het slachtoffer daarna meermalen heeft geprobeerd zich te onttrekken aan de situatie, zodat het hof het handelen van het slachtoffer voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet als straf verminderende omstandigheid in aanmerking neemt.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2023 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd, gelet op de ernst van het feit een passende en geboden reactie vormt.

Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, in hoger beroep is overschreden. De termijn in hoger beroep is immers aangevangen op 3 februari 2020 toen het hoger beroep namens de verdachte werd ingesteld. Omdat het hof uitspraak doet op 26 september 2023 is de termijn in hoger beroep met ruim 1,5 jaar overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in plaats van de eerder genoemde passende gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden zal opleggen.

Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 160 (honderdzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.

Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 14 juni 2019.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp en mr. M.C. Bruining, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 september 2023.

Mr. Y.J. Wijnnobel-Van Erp is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.