Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:6103 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 6 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:61036 oktober 2025

Arrest inhoud

Afdeling strafrecht

Parketnummer: 21-003679-24

Uitspraak d.d.: 6 oktober 2025

TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Beslissing van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 21 augustus 2024 met het parketnummer 16-025568-23 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004, wonende te [woonplaats] , thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 september 2025 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot afwijzing van de ontnemingsvordering. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemde beslissing, waartegen het hoger beroep gericht is, het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 8.150,69 en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag opgelegd. Daarbij is de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd bepaald op 163 dagen.

Het hof verenigt zich niet met de beslissing waarvan beroep zodat die behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

De ontnemingsvordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 10.921,39 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag. Ter terechtzitting van 16 juli 2024 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het toe te kennen bedrag aan schadevergoeding aan de benadeelde partijen in mindering moet worden gebracht op het door veroordeelde te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel, en wel zodanig dat het te ontnemen bedrag op nihil zal moeten worden gesteld.

De advocaat-generaal heeft op de terechtzitting van het hof gevorderd dat de ontnemingsvordering wordt afgewezen. Hiertoe heeft hij aangevoerd – kort samengevat – dat de prioriteit ligt bij het herstel van de financiële situatie van de benadeelde partijen.

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de verdediging zich kan vinden in hetgeen de advocaat-generaal heeft gevorderd, te weten het afwijzen van de ontnemingsvordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de totale opbrengst € 26.761,39 was en dat het te ontnemen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 5.352,28. Zij heeft daartoe verwezen naar een telefoongesprek tussen medeverdachte [medeverdachte] en diens vriend [naam] waarin wordt gezegd dat de winst door vijf personen is gedeeld, zodat een verdeelsleutel van vijf moet worden gehanteerd.

De beoordeling van de vordering

Veroordeling

De betrokkene is bij arrest van dit hof van 6 oktober 2025 (parketnummer 21-003680-24) ter zake van onder meer diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld veroordeeld tot straf.

Het hof heeft in het arrest in de strafzaak bewezen verklaard dat veroordeelde – kort gezegd – op 3 december 2022 samen met anderen, met geweld en/of bedreiging met geweld, onder meer Bitcoin (hierna: BTC) en Ethereum (hierna: ETH) heeft gestolen, met een waarde (ten tijde van de diefstal) van ongeveer € 30.000,-.

De grondslag voor de ontnemingsvordering is een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit het strafbare feit dat de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat de veroordeelde deze heeft begaan (artikel 36e, lid 2 Sr).

De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Het hof is van oordeel dat op grond van de navolgende feiten en omstandigheden, die aan wettige bewijsmiddelen zijn ontleend, voldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten van het strafbare feit waarvoor hij bij voornoemd arrest is veroordeeld, wederrechtelijk voordeel heeft genoten als bedoeld in artikel 36e Sr.[1]

Voor de berekening van de opbrengsten en kosten neemt het hof – voor zover niet anders wordt vermeld – tot uitgangspunt wat is opgenomen in het ontnemingsrapport.[2] Het hof ziet in afwijking van het ontnemingsrapport aanleiding om – gelet op de grote waarde van BTC en ETH – de hoeveelheden BTC en ETH niet af te ronden op twee decimalen achter de komma, maar om uit te gaan van meer accurate aantallen BTC en ETH met acht decimalen achter de komma.

Periode

De onderzoeksperiode is vastgesteld van 3 december 2022 tot 5 juni 2023, omdat het incident op 3 december 2022 plaatsvond en het onderzoek daarna doorliep tot 5 juni 2022.

Omvang

Bij het bewezenverklaarde feit werd 2,0232528 BTC en 0,95988655 ETH weggenomen vanuit de wallet van aangever.

Bruto opbrengst BTC

Bij de berekening van de bruto opbrengst wordt uitgegaan van de waarde van de BTC op het moment van voltooiing van het delict (3 december 2022). Via een analyseprogramma kon de digitale geldstroom worden gevolgd. Hieruit bleek dat een deel van de gestolen BTC (1,45811684 BTC) op een wallet stonden van Binance. De resterende 0,56513596 BTC werd verplaatst naar een ander Bitcoin-adres, dat op naam staat van de betrokkene De koers van de Bitcoin (1 BTC) stond op 3 december 2022 op € 16.139,98.[3]

De totale opbrengst bedraagt dan (1,45811684 + 0,56513596 =) 2,0232528 BTC x € 16.139,98 = € 32.655,27.

Bruto opbrengst ETH

Bij de berekening van de bruto opbrengst wordt uitgegaan van de waarde van de ETH op het moment van voltooiing van het delict (3 december 2022). Uit onderzoek is gebleken dat 0,95988655 ETH op het Binance-account van de betrokkene heeft gestaan en dat dit is omgezet in BTC.[4] Het hof gaat ervan uit dat op 3 december 2022 de waarde van 1 ETH € 1.220,- was. 0,95988655 ETH x € 1.220,- = € 1.171,06.

Kosten

Over of de betrokkene kosten heeft gemaakt voor het overmaken en/of eventueel te gelde maken van de BTC en ETH heeft de betrokkene desgevraagd niets verklaard en er is ook anderszins onvoldoende bekend, zodat het hof ervan uitgaat dat de betrokkene geen kosten heeft gemaakt.

Het wederrechtelijke verkregen voordeel

Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande: Opbrengst BTC : € 32.655,27 Opbrengst ETH : € 1.171,06 Kosten : € 0,00 Wederrechtelijk verkregen voordeel : € 33.826,33

Uit onderzoek is gebleken dat de opbrengst verdeeld zou worden onder de verdachten. Uit tapgesprekken volgt dat verdachte [medeverdachte] zijn deel van de opbrengst niet heeft gehad en daar boos over is. In het betreffende telefoongesprek tussen [medeverdachte] en [naam] van 5 december 2022 wordt het volgende gezegd:

A : nifo ik had [Bijnaam] geslagen gisteren van 30 doezoe

S : ja ohhh dat heeft dinges mij gezegd man

A : ja en nifo hoor dit ze verdelen het met z'n vijven he nifo en ik krijg helemaal niks. [5]

Verder heeft de betrokkene op de terechtzitting van het hof verklaard dat de opbrengst verdeeld is over vijf personen. Het hof gaat er daarom vanuit dat de opbrengst is verdeeld over vijf personen. Dit betekent dat het wederrechtelijk verkregen voordeel per persoon € 33.826,33 / 5 = € 6.765,27 bedraagt.

Gelet op het voorgaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 6.765,27.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof merkt op dat op grond van artikel 36e lid 9 Sr de aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering worden gebracht op de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en op de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag, maar slechts voor zover die vorderingen zijn voldaan. Nu van dat laatste (nog) geen sprake is – de ontnemingsbeslissing wordt immers gelijktijdig gewezen met het arrest in de strafzaak en uit de verklaring van de benadeelde [benadeelde] is niet gebleken dat hij al enige compensatie voor zijn schade van de betrokkene dan wel zijn medeverdachten heeft ontvangen – zal dit pas aan de orde komen in de executiefase. Het hof ziet geen grond nu al de toegekende bedragen aan schadevergoeding aan derden in mindering te brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel en het door veroordeelde te betalen bedrag aan de Staat.

Het hof stelt het bedrag dat door veroordeelde dient te worden betaald aan de Staat, vast op € 6.765,27.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e Sr.

Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 6.765,27 (zesduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en zevenentwintig cent).

Legt de betrokkene de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 6.765,27 (zesduizend zevenhonderdvijfenzestig euro en zevenentwintig cent).

Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 135 dagen. Aldus gewezen door mr. J.A.M. Kwakman, voorzitter, mr. E.W. van Weringh en mr. F.E.J. Goffin, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier, en op 6 oktober 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2022, genummerd PL0900-2022361384, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 616. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, pagina 610 tot en met 616.

Pagina 219.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2024 (los bijgevoegd, proces-verbaal bevindingen omtrent 0,96 ETH).

Pagina 105.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 december 2022, genummerd PL0900-2022361384, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 616. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.

Het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel”, opgenomen in het aan de strafzaak ten grondslag liggende proces-verbaal, pagina 610 tot en met 616.

Pagina 219.

Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 februari 2024 (los bijgevoegd, proces-verbaal bevindingen omtrent 0,96 ETH).

Pagina 105.