Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:5676 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 15 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:567615 september 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.351.351 (zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 573042)

beschikking van 16 september 2025

in de zaak van

[verzoeker], wonende te [woonplaats1] , verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man, advocaat: mr. M.D. Ande,

en

[verweerster], wonende te [woonplaats2] , verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw, advocaat: mr. E.M.F. Prickartz.

1 De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 december 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2 De procedure in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

2.2 De mondelinge behandeling heeft op 19 augustus 2025 plaatsgevonden. Aanwezig waren:

  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3 De feiten

3.1 De man en de vrouw zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2019 (hierna: [de minderjarige1] ), over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige1] woont bij de vrouw.

3.2 De vrouw is ook de ouder van [de minderjarige2] , geboren [in] 2010 in [plaats1] (Eritrea).

3.3 De man en zijn nieuwe partner ( [naam1] ) zijn de ouders van:

  • [de minderjarige3] , geboren [in] 2024;

  • [de minderjarige4] , geboren [in] 2024.

De kinderen wonen bij de nieuwe partner.

4 Het geschil

4.1 Bij de bestreden beschikking is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] (hierna ook: kinderalimentatie) met ingang van 9 februari 2024 bepaald op € 500,- per maand.

4.2 De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de door de rechtbank aangenomen overeenkomst tussen partijen. De tweede grief ziet op een wijziging van omstandigheden. De derde grief ziet op het aangaan van de gestelde overeenkomst met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man verzoekt het hof de bestreden beschikking, waarbij de rechtbank aan de vrouw een alimentatieverplichting jegens de man heeft opgelegd van € 500,- per maand, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de man € 25,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als kinderalimentatie.

4.3 De vrouw voert verweer en zij vraagt het hof het verzoek van de man in beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De overwegingen voor de beslissing

Overeenkomst kinderalimentatie

5.1 Partijen discussiëren over de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen op basis waarvan de man aan de vrouw ten behoeve van [de minderjarige1] een bedrag van € 500,- per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen. De vrouw baseert de overeenkomst op het volgende. De man heeft – als reactie op de brief van de advocaat van de vrouw van 9 februari 2024 – de advocaat van de vrouw op 29 februari 2024 gemaild met de volgende tekst: "Ik heb geen enkele probleem om alimentatie te betalen voor [de minderjarige1] . In het verleden hebben wij met mevrouw [verweerster] , een bedrag van € 500,- afgesproken, dit bedrag, zal ik ook voortzetten. Ik zal dit elke 1e van de maand overmaken aan mevrouw [verweerster] . Met ingang van uw brief."

5.2 Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, kan bij de beantwoording van de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld niet worden volstaan met een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar komt het tevens aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de Haviltex-maatstaf, HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).

5.3 Het hof is net als de rechtbank, en op dezelfde gronden die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. In hoger beroep stelt de man zich op het standpunt dat de overeenkomst vernietigbaar is als gevolg van dwaling of bedrog. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn beroep op deze wilsgebreken, mede in het licht van de wettelijke criteria voor de grondslag daarvan, onvoldoende onderbouwd. Het hof wil wel geloven dat de man in de periode van sluiting van de overeenkomst door een roerige periode ging, vanwege de geboorte van de tweeling en de gevolgen daarvan voor zijn nieuwe partner, maar dit betekent niet dat hij alleen daarom een geslaagd beroep op dwaling kan doen. Het had op de weg van de man gelegen om alvorens te reageren als door hem gedaan zo nodig juridisch advies in te winnen, op welke mogelijkheid de advocaat van de vrouw hem in haar brief van 9 februari 2024 bovendien uitdrukkelijk heeft gewezen.

Wijziging overeenkomst?

5.4 Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Een overeenkomst betreffende levensonderhoud kan ook worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5).

Grove miskenning van de wettelijke maatstaven (lid 5)

5.5 Met een grove miskenning van de wettelijke maatstaven is bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, er geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.

5.6 De man stelt dat de overeenkomst is aangaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De man stelt daartoe dat voor de berekening van zijn draagkracht moet worden uitgegaan van de gemiddelde winst van € 23.394,- per jaar op basis van de jaren 2022, 2023 en 2024 en dat rekening moet worden gehouden met de kosten die hij maakt voor de tweeling en de schulden die hij heeft. De vrouw voert daartegen terecht aan dat een winstberekening op basis van deze cijfers niet representatief is nu de man rond april 2023 zou zijn gestopt met zijn taxibedrijf en een restaurant is begonnen dat hij nog steeds exploiteert. De winst van het restaurant in 2024 was ruim € 40.000,- en, zoals de vrouw aanvoert, is dit het eerste volledige jaar dat het restaurant open is en is de verwachting dat de winst stijgt. De man heeft dit niet bestreden. Prognoses ontbreken. Daarbij valt het hof op dat in de aangifte inkomstenbelasting 2024 – in tegenstelling tot wat de man beweert – nog melding wordt gemaakt van [naam2] , terwijl partijen ervan uitgaan dat de man in 2023 daarmee is gestopt. De (voorlopige) aanslag ontbreekt. Verder onderbouwt de man, bij gemotiveerde betwisting door de vrouw, op geen enkele wijze wat zijn aandeel is in de kosten voor de tweeling althans of en in welke mate de man bijdraagt in hun kosten. De man overlegt bankafschriften maar daaruit valt zonder toelichting, die ontbreekt niet af te leiden dat deze kosten ten behoeve van de tweeling zijn gemaakt. De door de man gestelde, en door de vrouw betwiste, schulden worden evenmin voldoende onderbouwd. De man stelt diverse leningen te zijn aangegaan, onder andere bij vrienden, die hij nog aflost, maar uit de door hem overgelegde overeenkomsten blijkt dat deze zouden zijn aangegaan en afgelost vóór de ingangsdatum van de kinderalimentatie op 9 februari 2024. Kortom naar het oordeel van het hof geeft de man volstrekt onvoldoende inzicht in zijn financiële situatie waardoor voor het hof onduidelijk blijft welke bijdrage volgens de man conform de wettelijke maatstaven zou zijn vastgesteld als de rechter zou hebben beslist. Dit heeft tot gevolg dat het hof evenmin kan beoordelen of sprake is van een grove miskenning van die wettelijke maatstaven. Het beroep van de man daarop faalt dan ook.

Wijziging van omstandigheden (lid 1)

5.7 Verder stelt de man dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds de overeenkomst, omdat hij de tweeling heeft gekregen voor wie hij onderhoudsplichtig is dan wel dat de kosten voor de tweeling hoger zijn uitgevallen dan verwacht en dat hij allerlei schulden is aangegaan. Het hof gaat hieraan voorbij nu de tweeling al was geboren voordat de man de overeenkomst met de vrouw is aangegaan. Dat de kosten van de tweeling hoger zijn uitgevallen en dat sprake is van schulden zoals de man stelt, heeft de man – zoals hiervoor overwogen – niet althans onvoldoende onderbouwd. De man heeft verder geen omstandigheden gesteld op basis waarvan de kinderalimentatie dient te worden heroverwogen.

6 De slotsom

Op grond van het vorenstaande falen de grieven van de man en zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het betreft de kinderalimentatie, bekrachtigen.

7 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 6 december 2024, voor zover het betreft de daarbij vastgestelde kinderalimentatie.

Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.H. Lieber en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier en is op 16 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.