Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:5561 - Hof houdt beslissing over gezag en hoofdverblijfplaats aan wegens zorgen - 11 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:556111 september 2025

Essentie

Het hof stelt een eindbeslissing over gezag, hoofdverblijfplaats en de zorgregeling een jaar uit omdat het zich onvoldoende voorgelicht acht. Door zorgen over de veiligheid bij beide ouders zijn hulpverleningstrajecten nodig om de opvoedsituatie te beoordelen. De kinderalimentatie wordt wel direct vastgesteld.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

locatie Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.337.651 (zaaknummer rechtbank Gelderland 417895)

beschikking van 11 september 2025

inzake

[verzoekster](de moeder) die woont in [woonplaats1] advocaat: mr. H.M. Schurink-Smit

en

[verweerder](de vader) die woont in [woonplaats1] advocaat: mr. K.W.A. Wools

en

[de bewindvoerder](de bewindvoerder) handelend als bewindvoerder over alle goederen die (zullen) toebehoren aan [verweerder] die woont in [woonplaats1] advocaat: mr. K.W.A. Wools

en

de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI) die is gevestigd in Amsterdam

1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1 Voor het verloop van het geding tot 9 juli 2024 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.

1.2 Het verdere verloop blijkt uit:

  • een rapport van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 28 november 2024 (verder: het raadsrapport);

  • een brief van de GI van 31 maart 2025 met producties;

  • een journaalbericht van mr. Wools van 1 juli 2025 met producties;

  • een journaalbericht van mr. Schurink-Smit van 11 juli 2025 met producties;

  • een brief van de GI van 15 juli 2025 met twee producties.

1.3 [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben op 21 juli 2025, apart van elkaar, gesproken met een raadsheer en een griffier van het hof. Zij hebben verteld wat zij vinden van de geschilpunten die tussen de ouders spelen.

1.4 Op 24 juli 2025 is er weer een zitting geweest. Daarbij waren aanwezig:

  • de moeder, bijgestaan door mr. S.J. Mol, waarnemend kantoorgenoot van haar advocaat, en een tolk;

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk;

  • mr. Wools namens de bewindvoerder;

  • twee vertegenwoordigers van de GI;

  • een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

2 De motivering van de beslissing

2.1 In die beschikking heeft het hof de raad verzocht onderzoek te doen naar de vraag wat het belang van de kinderen meebrengt met betrekking tot het gezag over de kinderen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen en de zorgregeling en daarover te rapporteren en adviseren aan het hof.

2.2 Sinds 24 december 2024 staan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht van de GI.

2.3 In geschil zijn het gezag, de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

Gezag, hoofdverblijfplaats en zorgregeling

2.4 In het raadsrapport constateert de raad dat bij beide ouders thuis zorgen zijn over de fysieke, sociale en emotionele veiligheid van de kinderen. Door de onveiligheid laten beide kinderen inmiddels zorgelijke signalen en gedrag zien. De raad heeft beschreven dat de leerkracht van [de minderjarige2] - bij aanvang van het onderzoek - als zorgen heeft geuit dat [de minderjarige2] druk en wild is, dat hij zich niet kan concentreren en op al zijn toetsen onvoldoendes haalt terwijl hij een gemiddeld leervermogen heeft. Zijn woordenschat is klein. Hij deelt niets over zijn thuissituatie (p. 17 en 18 raadsrapport). Ook de leerkracht en intern begeleider van [de minderjarige1] hebben gezegd dat zij zich vanaf het begin al zorgen maken over [de minderjarige1] . Hij is heel gesloten en toenemend onverschillig. Ze krijgen geen grip op hem en op de thuissituatie; die is vaag, er is onduidelijkheid rondom de positie van de vader (p. 19 en 20 raadsrapport). De kinderen zitten in hun gevoelens van loyaliteit klem tussen hun ouders en worden in hun ontwikkeling bedreigd. Er is veel onrust, onduidelijkheid en onzekerheid in het leven van de kinderen omdat het de ouders los van elkaar niet lukt om afspraken na te komen maar ook geen overleg en afstemming te hebben over deze afspraken. De raad adviseert om de definitieve beslissing over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling aan te houden. Zo krijgen de ouders in het komende jaar de kans het uitoefenen van hun gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verbeteren door individuele en gezamenlijke hulpverlening aan te gaan. Ook kan zo meer zicht worden verkregen op de situatie, de zorgen en mogelijkheden van de kinderen en de ouders. Op de zitting heeft de raad dat advies herhaald. Door wachtlijsten is de hulpverlening nog onvoldoende van de grond gekomen en is nog onvoldoende zicht op de mogelijkheden van de ouders.

2.5 De moeder blijft bij haar eerdere verzoeken. Zij stelt dat de opvoedsituatie bij de vader onveilig is en dat hij de kinderen fysiek en psychisch mishandelt. De moeder wil een eindbeslissing omdat de procedure al te lang duurt en veel onzekerheid met zich brengt. De moeder moet alleen met het gezag over de kinderen worden belast. De huidige zorgverdeling is niet in het belang van de kinderen. Daarom verzoekt zij om te bepalen dat de omgang onder begeleiding dient plaats te vinden.

2.6 De vader stelt dat de strijdlustige houding van de moeder sinds het raadsrapport niet is veranderd. Samenwerking tussen de ouders is niet mogelijk gebleken. Niets wijst erop dat sprake is van mishandeling. Er zijn geen redenen om het gezag en de zorgregeling te wijzigen. Het hof dient een eindbeslissing te geven, anders blijft de moeder bezig met het voeren van strijd en is de hulpverlening gedoemd te mislukken. Als de moeder blijft strijden, dient de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te worden vastgesteld.

2.7 De GI heeft op de zitting gezegd dat sinds de tussenbeschikking te weinig is veranderd om conclusies te kunnen trekken over de onderwerpen die in hoger beroep aan de orde zijn. De organisatie [naam1] (gericht op het geven van jeugdhulp aan gezinnen) heeft opvoedondersteuning aan de ouders geboden maar komt niet verder door de complexiteit van de hulpvraag. Op korte termijn zal die hulp worden vervangen door Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding (IAG) van [naam2] . Deze hulp is erop gericht zicht te krijgen op de opvoedsituatie in beide gezinnen en op het bieden van opvoedondersteuning. Daarnaast zal tegen het einde van het jaar het ouderschapstraject van [naam3] starten. Door de complexiteit van de hulpvraag en het geringe hulpverleningsaanbod is geen andere oplossing mogelijk. Toch vraagt de GI om een eindbeslissing omdat de duidelijkheid van een beslissing de ouders zou kunnen helpen.

2.8 Het hof acht zich op grond van de nu beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing op de verzoeken te kunnen geven. Daarom zal het hof eindbeslissingen op de verzoeken over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling voor de duur van een jaar aanhouden in afwachting van het verloop van de hulpverleningstrajecten bij [naam2] en [naam3] . Deze trajecten zijn bedoeld om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden van de ouders en de opvoedsituatie van de kinderen. Dat betekent ook dat het hof voor de duur van de trajecten de huidige zorgregeling handhaaft. Het hof vindt het niet in het belang van de kinderen om nu wijzigingen door te voeren, waaraan zij zullen moeten wennen, terwijl na afloop van de door de ouders en kinderen te doorlopen trajecten misschien een andere regeling nodig blijkt te zijn. Dit is voor de kinderen te onrustig. Een wijziging van de huidige regeling kan door de ouders in overleg met de GI zelfstandig worden vastgesteld.

2.9 Het hof verzoekt de advocaten van de ouders en de GI het hof uiterlijk 11 september 2026 te informeren over de voortgang van de trajecten bij [naam2] en [naam3] , voor zover mogelijk met indiening van (voortgangs)rapportages, over hun standpunten omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en over de gewenste voortgang van de procedure, met afschrift daarvan aan de andere belanghebbenden en de raad.

2.10 Het hof zal een raadsheer-commissaris te benoemen, die de voortgang van de procedure zal bewaken.

Kinderalimentatie

2.11 Het hof ziet aanleiding om te beslissen op de verzoeken over de kinderalimentatie op basis van de huidige situatie.

2.12 Het hof neemt de systematiek van berekening van de kinder- en partneralimentatie op basis van de richtlijnen van het rapport van de Expertgroep Alimentatie als uitgangspunt. Het hof zal de berekening aan deze beschikking hechten. Het hof bespreekt hierna alleen de punten waarover partijen van mening verschillen en – al dan niet – een afwijking van die richtlijnen bepleiten.

2.13 De vader heeft op de zitting zijn verzoek in het incidenteel hoger beroep gewijzigd, in die zin dat de voorwaarde “in het geval dat de hoofdverblijfplaats bij de vader wordt bepaald” vervalt.

ingangsdatum

2.14 Partijen hebben op de zitting gezegd dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage tot dat moment (dus 24 juli 2025) kan worden bekrachtigd en dat de bijdrage met ingang van 24 juli 2025 opnieuw moet worden vastgesteld.

behoefte

2.15 Over de behoefte van de kinderen bestaat geen discussie, deze bedraagt € 145,- per kind per maand in 2022. Na indexering bedraagt deze behoefte (afgerond) € 170,- per kind per maand in 2025.

draagkracht

5.16 De ouders dienen samen, naar rato van hun draagkracht (en bij onvoldoende draagkracht tot de grens daarvan) te voorzien in de behoefte van de kinderen. Het hof berekent de draagkracht van de ouders als volgt.

draagkracht vader

5.17 De draagkracht van de vader is in geschil. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een zeer laag inkomen. De vader ontvangt een inkomen op basis van de Participatiewet. Daarnaast heeft hij zwarte inkomsten en moet rekening worden gehouden met een verdiencapaciteit van € 2.317,83 bruto per maand op basis van het minimumloon en een voltijds werkweek, aldus de moeder.

5.18 De vader betwist dat en voert aan dat de inkomsten die hij heeft uit zijn werkzaamheden voor een cafetaria worden gekort op zijn uitkering. Er is geen sprake van zwarte inkomsten. De bewindvoerder van de vader zou daar niet mee akkoord gaan. Bovendien heeft de moeder meerdere keren de fraudedienst van de gemeente ingeschakeld maar daar is niets uitgekomen. De vader heeft een minimale draagkracht.

2.19 Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank zal het hof voorbijgaan aan de stelling van de moeder dat de vader zwarte inkomsten heeft. De moeder heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, haar stelling op dit punt niet alleen onvoldoende onderbouwd, maar ook nog nagelaten een aanbod te doen om die stelling te bewijzen. Het hof ziet geen aanleiding om de vader verdiencapaciteit toe te kennen. Nu de vader feitelijk een bijstandsuitkering ontvangt en het hof de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatie volgt, zal het hof de vader de minimale draagkracht toekennen van € 25,- per kind per maand.

draagkracht moeder

2.20 Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de moeder haar netto besteedbaar inkomen (NBI) tot uitgangspunt nemen.

2.21 Het hof rekent op basis van de door de moeder overgelegde salarisspecificaties over de maanden maart 2025 tot en met mei 2025 met een inkomen van € 1.822,26 bruto per maand, te vermeerderen met een gemiddelde toeslag (slaapdiensten en onregelmatigheidsdiensten) van 625,- bruto per maand. Verder houdt het hof rekening met een vakantietoeslag van 8% en een ingehouden pensioenpremie van gemiddeld € 171,- per maand. Op de zitting is gebleken dat de moeder naast haar inkomen uit loondienst, inkomen heeft als ZZP-er (winst uit onderneming). Deze inkomsten bedragen € 6.000,- bruto per jaar. Het hof houdt rekening met die winst. De moeder heeft recht op de MKB-winstvrijstelling. Volgens de vader moet rekening worden gehouden met startersaftrek, maar gesteld noch gebleken is dat de moeder daarvoor in aanmerking komt (mede gelet op de beperkte omvang van de zzp-werkzaamheden). Hieraan zal dan ook voorbij worden gegaan. Ook rekent het hof met de combinatiekorting, een kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop. Uit de aangehechte berekening volgt dat het NBI van de moeder € 3.551,- per maand bedraagt. Uit die berekening volgt verder dat de moeder met dat NBI een draagkracht heeft van € 823,- per maand.

2.22 Het hof houdt geen rekening met de door de moeder gestelde aflossing van € 312,- per maand op schulden bij KION en de belastingdienst. De vader betwist het bestaan van deze schulden en de moeder heeft het bestaan daarvan niet met recente stukken onderbouwd. Ook heeft zij geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij op de schulden aflost.

beschikbare draagkracht per kind

2.23 De behoefte van de kinderen bedraagt in totaal € 340,- per maand in 2025. De ouders beschikken gezamenlijk over voldoende draagkracht om in de behoefte van de kinderen te voorzien. De ouders zijn daarmee in staat om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien. Het aandeel van een ouder in de behoefte van de kinderen wordt berekend door middel van een draagkrachtvergelijking (draagkracht ouder/ totale draagkracht x behoefte). Het aandeel van de moeder komt daarmee op afgerond (€ 823,-/ € 873,- x € 340,-) = 321,- per maand. Het aandeel van de vader komt daarmee op afgerond (€ 50,- / € 873,- x € 340,-) = € 19,- per maand.

2.24 De ouders dragen samen de zorg voor de kinderen en zij dienen naar draagkracht bij te dragen in de kosten van de kinderen (artikel 1:404 van het Burgerlijk Wetboek). Op grond van de verhouding tussen de draagkracht van de vader en de moeder (draagkracht-vergelijking) zou de vader € 19,- per kind per maand van die kosten moeten dragen. Gedurende de dagen dat de kinderen bij hem verblijven draagt de vader de kosten van dat verblijf. Deze kosten worden begroot op het bedrag van de zorgkorting. Tussen de ouders is niet in geschil dat de zorgkorting op basis van de huidige zorgregeling 35% van de behoefte bedraagt, dus 0,35 x € 340,- = € 119,- per maand. Hij wordt dus met € 100,- per kind per maand boven zijn draagkracht belast, terwijl de moeder draagkracht over heeft: zij moet € 321,- per maand dragen maar voor haar rekening komt € 340,- (de behoefte) minus € 119,- (de verblijfskosten die de vader draagt): € 221,- per kind. Het hof is van oordeel dat de moeder het tekort van de vader van € 100,- per maand, dus € 50,- per kind per maand, om in de verblijfskosten van de kinderen te voldoen aan de vader dient te vergoeden.

3 De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 november 2023 voor zover het betreft de tot 24 juli 2025 door de moeder aan de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ;

vernietigt die beschikking voor zover het betreft de met ingang van 24 juli 2025 door de moeder aan de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de moeder aan de vader met ingang van 24 juli 2025 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] Kasim en [de minderjarige2] Kasim € 50,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

bepaalt dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden voor de duur van een jaar;

verzoekt de moeder, de vader en de GI zich uiterlijk op 11 september 2026 uit te laten over de voortgang van het de trajecten bij [naam2] en [naam3] , voor zover mogelijk met indiening van (voortgangs)rapportages, over hun standpunt omtrent de het gezag, de hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en over de gewenste voortgang van de procedure;

bepaalt dat voor de duur van het onderzoek al hetgeen is bepaald in de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 november 2023 omtrent het gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedtaken moet worden nageleefd;

benoemt mr. J.H. Lieber tot raadsheer-commissaris en bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, K. Mans en E. de Boer en is op 11 september 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.