Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2025:5536 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 9 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2025:55369 september 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Arrest inhoud

locatie Arnhem, afdeling civiel

zaaknummer gerechtshof 200.356.056 rekestnummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen

arrest van 9 september 2025

in de zaak van

[verzoeker] en [verzoekster] die beiden wonen in [woonplaats] die hoger beroep hebben ingesteld hierna: [verzoekers] advocaat: mr. A.A. Dooijeweerd

1 De procedure bij de rechtbank

1.1. Bij vonnis van 16 juni 2025 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank) het verzoek van [verzoekers] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: de wsnp) afgewezen. Het hof verwijst naar dat vonnis.

2 De procedure bij het hof

2.1. Door middel van een op 24 juni 2025 bij het hof binnengekomen beroepschrift hebben [verzoekers] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 16 juni 2025. De bedoeling van het hoger beroep is dat [verzoekers] alsnog worden toegelaten tot de wsnp.

2.2. Het hof heeft naast het beroepschrift met producties kennis genomen van:

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2025. Hierbij zijn [verzoekers] verschenen bijgestaan door mr. Dooijeweerd en de heer [de tolk] tolk in de Arabische (Syrisch-Libanese) taal. Op de mondelinge behandeling heeft mr. Dooijeweerd spreekaantekeningen en een op 15 augustus 2025 ondertekende arbeidsovereenkomst van [verzoeker] overgelegd, die zich ook in het dossier bevond.

3 De motivering van de beslissing in hoger beroep

Feiten en oordeel rechtbank

3.1. [verzoekers] zijn gehuwd en hebben twee minderjarige kinderen. [verzoekers] zijn in 2015 vanuit Syrië naar Nederland gekomen. In 2018 is [verzoeker] in de vorm van een eenmanszaak een koeriersbedrijf begonnen. Naast het koeriersbedrijf is hij begin 2022 - ook in de vorm van een eenmanszaak - een Syrisch restaurant gestart. Het koeriersbedrijf heeft [verzoeker] in 2022 gestaakt. Vanwege de slechte financiële positie van het restaurant en de voortdurende eisen en boetes van officiële instanties zoals de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft [verzoeker] , in overleg met de schuldhulpbemiddelaar, op 3 oktober 2024 de deuren van het restaurant gesloten. De onderneming is op 25 oktober 2024 definitief gestaakt. Een tweede door [verzoeker] gedreven koeriersdienst is door hem in 2024 gestaakt. Inmiddels is [verzoeker] op basis van een arbeidsovereenkomst voor 7 maanden als schoonmaakmedewerker in dienst bij het bedrijf van zijn zus voor maximaal 38 uur per week. Ook [verzoekster] is als schoonmaakmedewerkster in dienst bij het bedrijf van de zus van [verzoeker] en wel op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 20 uur per week. In een boetebesluit van 7 april 2025 heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie een boete opgelegd aan [verzoeker] van € 20.000,- op grond van een inspectie op 30 augustus 2024 in zijn restaurant, waarbij overtredingen van de Wet Arbeid vreemdelingen zijn geconstateerd.

3.2. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoekers] tot toepassing van de wsnp afgewezen omdat in de drie jaar voor het indienen van het verzoekschrift hun schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan.

3.3. [verzoekers] zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank. [verzoekers] voeren onder meer aan dat de schuldenlast met name bestaat uit zakelijke schulden van het restaurant dat [verzoeker] heeft gehad, maar dat met ingang van 4 oktober 2024 is gesloten. Volgens [verzoekers] hebben zij goed gereageerd op hun schuldenproblematiek. Toelating tot de wsnp is noodzakelijk om grotere (financiële) problemen te voorkomen. Bovendien zijn de omstandigheden die hebben geleid tot het ontstaan en voortbestaan van de schulden inmiddels onder controle, aldus [verzoekers] . Zij doen een beroep op de hardheidsclausule (artikel 288 lid 3 Fw).

Het oordeel van het hof

3.4. Op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder b Faillissementswet (Fw) is het aan [verzoekers] om voldoende aannemelijk te maken dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de drie jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw zijn geweest.

3.5. Naast een aanzienlijk aantal zakelijke schulden hebben [verzoekers] onder meer schulden aan het CJIB voor verkeersboetes, aan de Nederlandse Arbeidsinspectie en aan de NVWA. De verkeersboetes die binnen de in artikel 288 lid 1 onder b Fw genoemde driejaarstermijn aan [verzoekers] zijn opgelegd, gelden als schulden die naar hun aard niet te goeder trouw zijn ontstaan. [verzoekers] hebben geen specificatie overgelegd van de aan hen opgelegde boetes. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [verzoeker] toegelicht dat het met name parkeerboetes betreft voor de bezorgauto’s die voor het restaurant stonden geparkeerd. Volgens [verzoeker] zijn de boetes ten onrechte opgelegd omdat hij over een parkeervergunning beschikte. [verzoeker] heeft aangegeven dat hij tegen de boetes in bezwaar is gegaan maar dat het bezwaar is afgewezen. [verzoekers] hebben geen afschrift overgelegd van de parkeervergunning en ook niet van de stukken van de bezwaarschriftprocedure. Ook verder hebben zij geen stukken overgelegd waarmee de goede trouw ten aanzien van het ontstaan van de schuld aan het CJIB alsnog voldoende aannemelijk is gemaakt.

3.6. Ook voor wat betreft de boetes van de Nederlandse Arbeidsinspectie geldt dat deze naar hun aard niet te goeder trouw zijn ontstaan. De eerste boete is volgens [verzoeker] opgelegd, omdat hij twee personen op proef aan het werk had voor wie de arbeidscontracten nog niet waren opgesteld. De tweede boete is opgelegd voor overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen. [verzoeker] heeft toegelicht dat de boete naar zijn mening ten onrechte is opgelegd, omdat de personen voor wie de boete is opgelegd niet werkzaam waren voor zijn bedrijf maar gewoon in de zaak aanwezig waren. Het door [verzoeker] tegen de boetebeschikking ingestelde bezwaar is afgewezen omdat hij het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. [verzoekers] hebben geen stukken overgelegd waarmee zij aannemelijk maken dat de Nederlandse Arbeidsinspectie de boete ten onrechte heeft opgelegd. De omstandigheid dat [verzoekers] de Nederlandse taal onvoldoende beheersen om adequaat te kunnen reageren op bepaalde situaties, zoals op brieven van de Nederlandse Arbeidsinspectie maakt niet dat de schuld aan de Arbeidsinspectie te goeder trouw is ontstaan. Het is aan [verzoekers] om zo nodig taalhulp in te schakelen. Dit betekent dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat de schuld aan de Nederlandse Arbeidsinspectie te goeder trouw is ontstaan.

3.7. Ten aanzien van de door de NVWA opgelegde boetes heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat deze betrekking hebben op een te hoge temperatuur van de koelinstallatie en het ontbreken van toereikende allergenen informatie. Hiervoor geldt hetzelfde als voor de verkeersboetes van het CJIB en de boete van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Dat wil zeggen dat de boetes van de NVWA naar hun aard gelden als schulden die niet te goeder trouw zijn ontstaan. [verzoekers] hebben niet aannemelijk gemaakt dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.

3.8. Bij deze stand van zaken komt het hof tot het oordeel dat [verzoekers] niet voldoen aan de goede trouw toets van artikel 288 lid 1 onder b Fw. Hoewel [verzoekers] hebben aangegeven dat de oorzaak van de schuldenproblematiek met het sluiten van het restaurant is weggenomen en zij inmiddels allebei in loondienst werkzaam zijn, ziet het hof geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Voor toepassing van die clausule is nodig dat zij de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan of onbetaald laten van de schulden onder controle hebben gekregen. [verzoekers] hebben hulp gezocht voor hun schulden, maar uit de stukken en hun toelichting volgt niet dat de samenwerking met de schuldhulpverlening goed verloopt. [verzoekers] hebben de schuldhulpverlener bijvoorbeeld niet actief geïnformeerd over hun dienstverbanden, wat wel van hen verwacht mag worden. Daarnaast ging [verzoeker] er kennelijk vanuit - zoals op de mondelinge behandeling werd aangevoerd - dat de schuldhulpverlener de boete van de Arbeidsinspectie voor hem zou aanvechten, wat niet was gebeurd. [verzoeker] heeft dat kennelijk niet tijdig nagevraagd bij de schuldhulpverlener. Hieruit blijkt (nog) geen stabiele controle van de schuldenproblematiek. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft [verzoeker] bovendien toegelicht dat de activiteiten van het bedrijf van zijn zus worden uitgebreid naar de weekenden, zodat [verzoekster] daar tijdens de weekenden kan gaan werken, waarbij de kinderen door familie kunnen worden opgevangen. Ook heeft [verzoeker] verklaard dat hij binnen het bedrijf van zijn zus feitelijk verantwoordelijk is voor de marketing en in de directie zit. Dit terwijl in zijn arbeidsovereenkomst staat vermeld dat hij is aangenomen in de functie van medewerker schoonmaak en zijn salaris kennelijk op deze functie is gebaseerd, want dit is even hoog als het salaris van [verzoekster] , waarvan vaststaat dat zij als schoonmaakster werkt. [verzoekers] lijken zich voor wat betreft het genereren van inkomen alleen te richten op het bedrijf van de zus van [verzoeker] , waarbij [verzoeker] aangeeft een rol te vervullen in het management van het bedrijf. Hieruit maakt het hof op dat bij [verzoeker] nog sprake is van een onverminderde drive naar ondernemerschap. Bovendien geeft dit alles in samenhang beschouwd blijk van een weinig saneringsgezinde houding van [verzoekers] . Daarmee is het onvoldoende aannemelijk dat [verzoekers] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden onder controle hebben gekregen. Dit betekent dat [verzoekers] op dit moment niet kunnen worden toegelaten tot de wsnp.

4 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van 16 juni 2025.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, M.H.F van Vugt en H.M.L. Dings, is ondertekend door mr. M.H.F. van Vugt en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2025.