Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

ECLI:NL:GHARL:2024:5489 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 27 augustus 2024

Arrest

ECLI:NL:GHARL:2024:548927 augustus 2024

Arrest inhoud

zittingsplaats Leeuwarden

Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2024, betreffende

wonende te [woonplaats] .

De gemachtigde van de betrokkene is M.J.M. Bergers, kantoorhoudende te Maastricht.

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaard en het verzoek om een proceskostenvergoeding afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht. De advocaat-generaal heeft daarop gereageerd. Op 19 juli 2024 is nog een e-mail van de gemachtigde van de betrokkene ontvangen.

De beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een sanctie opgelegd van € 163,- voor: “17 km per uur harder rijden dan mag binnen de bebouwde kom”. Deze gedraging zou zijn verricht op 26 februari 2023 om 20.58 uur op de Gordelweg in Rotterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken] .

2. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de betrokkene persisteert dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarnaast voert hij aan dat de betrokkene geen fysieke brief van het CJIB heeft ontvangen en naar aanleiding van een bericht in Mijn CJIB administratief beroep heeft ingesteld. Het ligt op de weg van het CJIB om de verzending aannemelijk te maken, en daar is geen sprake van. In Mijn CJIB wordt niet aangegeven dat iemand voor een bepaalde datum moet worden aangegeven dat iemand gehoord wil worden. De betrokkene heeft wel zijn telefoonnummer in het beroepschrift opgenomen. Nog los van de vraag of de betrokkene de brief heeft ontvangen, strookt de tekst op de beschikking dat iemand moet doorgeven dat hij gehoord wil worden niet met de bedoeling van de wetgever. Uit het dossier blijkt niet dat de betrokkene, nadat administratief beroep was ingesteld, is benaderd om te worden gehoord. Met de tekst op de inleidende beschikking is te vroeg gewezen op de mogelijkheid te worden gehoord. Dit is niet in overeenstemming met artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarnaast is Parket CVOM het beroepsorgaan en niet het CJIB. Een mededeling op voorhand afkomstig van het CJIB kan niet worden opgevat als mededeling van het beroepsorgaan.

3. Het is vaste rechtspraak dat het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat een beslissing is verstuurd. Als dat aannemelijk is gemaakt, is het aan de geadresseerde om op een niet ongeloofwaardige manier te betwisten dat de beslissing is ontvangen. Slaagt dat, dan is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het document wel is ontvangen.

4. In het zaakoverzicht staat dat de inleidende beschikking op 8 maart 2023 aan de betrokkene is toegestuurd. Het CJIB verzorgt de verzending. In het arrest van 26 augustus 2020 (gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2020:6346) heeft het hof vastgesteld dat het verzendproces zo is ingericht, dat de kans op fouten vrijwel is uitgesloten. Daarom mag op basis van het zaakoverzicht worden aangenomen dat deze beschikking daadwerkelijk is verstuurd.

5. Namens de betrokkene is ontkend dat de beschikking is ontvangen. Dat is onvoldoende om de ontvangst te weerleggen. Uit de stukken blijkt ook niet dat de beschikking als onbestelbaar retour is gekomen. Daarom wordt ervan uitgegaan dat de betrokkene deze wel heeft ontvangen. Een aanwijzing daarvoor is bovendien dat de betrokkene, die zelf administratief beroep heeft ingesteld, in zijn beroepschrift heeft geschreven: ‘op 8 maart 2023 heeft u een verkeersboete gestuurd (…)’.

6. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, Wahv moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord.

7. Voor zover hier van belang kan ingevolge artikel 7:17, aanhef en onder d, van de Awb van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien de belanghebbende niet binnen een door het bestuursorgaan gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.

8. De advocaat-generaal heeft bij het verweerschrift een kopie van de inleidende beschikking gevoegd. Daarin is de volgende tekst opgenomen:

“Wilt u in een gesprek uitleggen waarom u het niet eens bent met de boete? Geef dan ook uiterlijk 19 april 2023 aan dat u gehoord wilt worden. Vermeld uw telefoonnummer in uw beroepschrift. Parket CVOM neemt contact met u op.”

9. Onder verwijzing naar het arrest van 15 juli 2024 (ECLI:NL:GHARL:2024:4649) oordeelt het hof dat hiermee voldoende uitdrukking is gegeven aan het in artikel 7:16 van de Awb besloten recht om in het kader van het administratief beroep door de officier van justitie te worden gehoord en de wijze waarop dat recht door de betrokkene kan worden geëffectueerd.

10. Dat voornoemde mededeling op de inleidende beschikking staat die door het CJIB wordt verstuurd, maakt dit niet anders. Deze mededeling dient immers aan de officier van justitie te worden toegerekend. De omstandigheid dat de betrokkene hier na het instellen van administratief beroep niet (nogmaals) op is gewezen, maakt niet dat niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7:16 van de Awb (vgl. het arrest van 22 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:4273).

11. Het hof stelt vast dat de betrokkene in dit geval in het kader van het administratief beroep heeft volstaan met de opgave van een telefoonnummer, zonder daarbij aan te geven dat hij wil worden gehoord. Onder die omstandigheden is er geen sprake van schending van het recht om te worden gehoord door de officier van justitie. De aangevoerde grond faalt.

12. Namens de betrokkene wordt de gedraging niet betwist. Het hof dient te beoordelen of er andere redenen zijn om het bedrag te matigen. In hoger beroep heeft de gemachtigde enkel herhaald dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit geeft het hof geen aanleiding om anders te oordelen dan de kantonrechter heeft gedaan.

13. Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de kantonrechter worden bevestigd. Het verzoek om een proceskostenvergoeding zal worden afgewezen. De aangevoerde gronden met betrekking tot het per 1 januari 2024 gewijzigde artikel 13a, tweede lid, van de Wahv behoeven geen bespreking meer.

De beslissing

Het gerechtshof:

bevestigt de beslissing van de kantonrechter;

wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Dit arrest is gewezen door mr. Wijma, in tegenwoordigheid van mr. Wijmenga als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.