ECLI:NL:GHARL:2024:5048 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 5 augustus 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.327.451 zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, 10092955
arrest van 6 augustus 2024
in de zaak van
de maatschap OG van Wijk die is gevestigd in Tiel die hoger beroep heeft ingesteld en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie hierna: Van Wijk advocaat: mr. G.A.M.F. Galjé-Deckers
tegen
[geïntimeerde] die woont in [woonplaats1] die ook hoger beroep heeft ingesteld en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie hierna: [geïntimeerde] advocaat: mr. G.L. Breunesse
1 Het verloop van de procedure in hoger beroep
Naar aanleiding van het arrest van 19 maart 2024 heeft op 28 mei 2024 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.
2 De kern van de zaak
2.1. Van Wijk heeft in de periode 2011-2016 een woon-/winkelruimte verhuurd aan de vennootschap onder firma Keba Keukens (hierna: Keba). Keba is inmiddels opgeheven. Haar inschrijving bij de Kamer van Koophandel is op 28 november 2016 ambtshalve doorgehaald. [geïntimeerde] was een van de vennoten van Keba. Hij heeft tijdens de huurperiode namens Keba verschillende werkzaamheden aan het gehuurde laten uitvoeren. Rond 2011-2012 heeft [geïntimeerde] op de begane grond een nieuwe vloer laten leggen. Daarbij is onder andere een cementdekvloer aangebracht.
2.2. In het door Van Wijk overgelegde asbestinventarisatierapport van Buro Inventas is vermeld dat Buro Inventas bij een opname in 2021 onder een zes centimeter dikke cementdekvloer asbesthoudend vinylzeil heeft aangetroffen.
2.3. Van Wijk heeft bij de kantonrechter in conventie onder meer gevorderd om Van Wijk te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding voor de kosten voor het verwijderen van de asbest en het herstel van de vloer. [geïntimeerde] heeft in reconventie vergoeding van schade gevorderd die hij stelt te hebben geleden als gevolg van het door Van Wijk tot zekerheid voor de vordering in conventie gelegde conservatoire beslag.
2.4. De kantonrechter heeft de vorderingen in zowel conventie als reconventie afgewezen. Van Wijk en [geïntimeerde] hebben in hoger beroep beiden hun eis gewijzigd. Van Wijk heeft in haar hoger beroep gevorderd om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding van € 34.756,02 voor de asbestinventarisatie en het verwijderen en het herstel van de vloer, vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerde] vordert in zijn hoger beroep, kort gezegd, dat het door het conservatoire beslag getroffen bedrag wordt vrijgegeven, de wettelijke rente daarover en de notariskosten in verband met de opheffing van het beslag en de depotakte.
3 Het oordeel van het hof
3.1. Het hof zal aan Van Wijk een bewijsopdracht geven. Hoe het hof tot deze beslissing komt wordt hierna uitgelegd.
3.2. Van Wijk stelt dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij moet stellen en zo nodig bewijzen dat [geïntimeerde] het asbesthoudende vinylzeil heeft laten aanbrengen. Volgens Van Wijk wordt de schade in het gehuurde op grond van artikel 7:218 lid 2 BW vermoed te zijn ontstaan door een aan [geïntimeerde] toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst.
3.3. Het hof stelt voorop dat de huurder aansprakelijk is voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst (artikel 7:218 lid 1 BW). De bewijslast met betrekking tot het ontstaan van schade tijdens de huurperiode rust op Van Wijk als verhuurder, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen. Behoudens twee in dit geval niet relevante uitzonderingen wordt volgens de wet alle schade vermoed het gevolg te zijn van het tekortschieten van de huurder (artikel 7:218 lid 2 BW).
3.4. Het hof is van oordeel dat de stellingen van Van Wijk aanknopingspunten bevatten voor de conclusie dat [geïntimeerde] het asbesthoudende vinylzeil heeft laten aanbrengen (rond 2011-2012). Aangezien [geïntimeerde] de stellingen van Van Wijk voldoende gemotiveerd heeft betwist, komt het hof toe aan het bewijsaanbod van Van Wijk. Dit bewijsaanbod van Van Wijk is voldoende specifiek en het hof begrijpt haar aanbod zo dat zij ook bewijs heeft aangeboden door middel van het horen van getuigen. Van Wijk zal daarom worden toegelaten tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit is af te leiden dat [geïntimeerde] het asbesthoudende vinylzeil heeft laten aanbrengen.
3.5. Voor zover nodig zal het hof in een later stadium ingaan op het beroep van [geïntimeerde] op verjaring van de vordering van Van Wijk.
3.6. Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
4 De beslissing
Het hof:
4.1. Het hof laat Van Wijk toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden waaruit is af te leiden dat [geïntimeerde] het asbesthoudende vinylzeil rond 2011-2012 heeft laten aanbrengen.
4.2. Als getuigen worden gehoord, zal raadsheer-commissaris mr. A.J.J. van Rijen de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3. Van Wijk moet op dinsdag 27 augustus 2024 laten weten of zij getuigen wil laten horen met opgave van het aantal getuigen en de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4. Van Wijk moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan [geïntimeerde] en de griffier van het hof opgeven.
4.5. Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, R.W.E. van Leuken en A.J.J. van Rijen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.