ECLI:NL:GHARL:2024:2602 - Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden - 16 april 2024
Arrest
Arrest inhoud
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest op het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 24 mei 2023, betreffende
wonende te [woonplaats] .
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond verklaard en die beslissing gewijzigd in die zin dat het bedrag van de sanctie wordt gematigd tot € 112,50.
Het verloop van de procedure
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is daarnaast gevraagd om de zaak op een zitting van het hof te behandelen. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. De betrokkene heeft de gelegenheid gekregen het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt. De zaak is behandeld op de zitting van 3 april 2024. De betrokkene is verschenen.De advocaat-generaal is vertegenwoordigd door [naam1] .
De beoordeling
1. Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd van € 150,- voor: “voertuig zodanig op de weg laten staan dat gevaar wordt/kan worden veroorzaakt of verkeer wordt/kan worden gehinderd”. Deze gedraging zou zijn verricht op 3 februari 2021 om 11:06 uur op de P.J. Oudlaan in Winterswijk met het voertuig met het kenteken [kenteken] . De kantonrechter heeft het bedrag van de sanctie gematigd tot € 112,50 in verband met de schending van de hoorplicht door de officier van justitie jegens de betrokkene.
2. De betrokkene ontkent de gedraging. In artikel 10 van het RVV 1990 staat expliciet dat parkeren toegestaan is op de rijbaan. Volgens de betrokkene heeft zijn voertuig ter plaatse geen hinder veroorzaakt. Er is niet gebleken dat de verweten hinder uit iets anders bestond dan dat andere voertuigen om het voertuig van de betrokkene heen moest rijden, gedurende de uiteindelijk circa 15 minuten dat de betrokkene daar met zijn voertuig stond. Als je op de rijbaan parkeert, is het per definitie zo dat achterliggend verkeer om het voertuig heen moet. Volgens de betrokkene was er voldoende ruimte voor het andere verkeer om te passeren. Bovendien was er sprake van een vrij liggend voet- en fietspad. De foto’s tonen een lege straat en er was geen sprake van een opstopping. De betrokkene vraagt zich af hoe je kunt parkeren op de rijbaan (conform artikel 10 van het RVV 1990) zonder dat anderen moeten ‘uitwijken’, als je ook verplicht bent zoveel mogelijk rechts te houden (artikel 3 RVV 1990).
3. De gedraging met feitcode R395 waarvoor de onderhavige sanctie is opgelegd betreft een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), dat luidt:
"Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd"
4. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens.
5. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik zag dat het voertuig op zodanige wijze op de weg stond dat daardoor hinder werd dan wel kon worden veroorzaakt. De situatie was als volgt: het voertuig stond stil op zijn eigen rijstrook waardoor andere voertuigen moesten uitwijken naar de andere rijstrook van het tegemoetkomende verkeer. Hierdoor ontstond er hinder dan wel gevaar. De betrokkene reageerde recalcitrant en was het oneens met de gevaarzetting. Volgens betrokkene was dit de normale gang van zaken en was de situatie geen probleem terwijl ik zag dat er andere voertuigen moesten uitwijken op de tegengestelde rijstrook waar ook tegenliggend verkeer aankwam. Doordat de betrokkene het niet eens was met de situatie hebben wij de betrokkene de bekeuring aangezegd.”
6. Het dossier bevat verder een door de betrokkene ingebrachte foto van de gedraging. Hierop is het voertuig van de betrokkene te zien aan de rechterkant van de rijbaan. Op deze foto is geen ander verkeer te zien.
7. Op grond van de gegevens in het dossier en het verhandelde ter zitting kan worden vastgesteld dat het voertuig van de betrokkene stil stond op de rijbaan toen de ambtenaren het voertuig waarnamen. De betrokkene wilde snel een pakketje afgeven bij een woning. De betrokkene werd echter aangesproken door de ambtenaren en er ontstond een discussie over de vraag of sprake was van een situatie die valt onder de reikwijdte van artikel 5 WVW 1994. Gedurende deze discussie moest een aantal voertuigen dat het voertuig van de betrokkene achterop kwam uitwijken naar de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer om het voertuig van de betrokkene te kunnen passeren. Dat dit tot meer dan de in situaties als deze aan dergelijke manoeuvres inherente hinder leidde, blijkt niet. Niet is gebleken dat de doorstroming van het verkeer is belemmerd, hetzij op de rijstrook waarop het voertuig van de betrokkene stond, hetzij op de rijstrook voor het tegemoetkomende verkeer of dat de voertuigen niet dan met grote moeite het voertuig van de betrokkene konden passeren. De betrokkene heeft gesteld dat er ten tijde van de gedraging weinig verkeer was en de weg zo breed was dat voertuigen elkaar eenvoudig konden passeren.
8. Naar het oordeel van het hof is door de ambtenaren onvoldoende informatie verschaft op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de situatie hier zodanig was dat sprake was van (mogelijke) hinder in de zin van artikel 5 WVW 1994. Nu niet kan worden vastgesteld dat de betrokkene de gedraging heeft verricht, zal het hof als volgt beslissen.
9. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reiskosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep*.* Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 65,74. ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v.).
De beslissing
Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond;
vernietigt de beschikking waarbij onder voormeld CJIB-nummer de administratieve sanctie is opgelegd;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de Wahv tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal wordt gerestitueerd;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 65,74.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Veenstra als griffier, en op een openbare zitting uitgesproken.