Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2731 - Gerechtshof Amsterdam - 7 oktober 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:27317 oktober 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Arrest inhoud

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I

zaaknummer : 200.355.518/01 insolventienummer rechtbank : C/13/25/13-R

arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 oktober 2025

in de zaak van

[appellant] , wonende te [plaats] , thans gedetineerd in de PI Utrecht, locatie Nieuwersluis, appellante, advocaat: mr. R.G.J. van Ommeren te Amsterdam.

Appellante wordt hierna wederom [appellant] genoemd.

1 Het geding in hoger beroep

Op 18 juli 2025 heeft het hof in deze zaak een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest), waarnaar het hof kortheidshalve verwijst voor het verloop van het geding tot dan toe. De behandeling van de zaak is toen aangehouden teneinde op de voet van artikel 314 lid 2 in samenhang met artikel 65 Faillisementswet (Fw) een gemotiveerd oordeel te verkrijgen van de rechter-commissaris.

De (waarnemend) rechter-commissaris mr. V.G.T. van Emstede (hierna: de rechter-commissaris) heeft op 23 juli 2025 een gemotiveerd oordeel gegeven. Mr. Van Ommeren heeft hier namens [appellant] per e-mail van 28 juli 2025 op gereageerd, en de bewindvoerder heeft haar reactie bij brief van 1 september 2025 ingediend.

Vervolgens is uitspraak bepaald.

2 Beoordeling

2.1 Bij het tussenarrest is de behandeling van het hoger beroep aangehouden teneinde van de rechter-commissaris een gemotiveerd oordeel te verkrijgen over de vraag of het door de Belastingdienst toegekende compensatiebedrag van € 30.000,- (daadwerkelijk) ten gunste van de boedel strekt, zoals de bewindvoerder heeft aangevoerd, dan wel geheel of gedeeltelijk aan [appellant] en/of haar partner toebehoort, zoals [appellant] heeft betoogd.

2.2 De rechter-commissaris heeft, kort samengevat en voor zover belang, als volgt geoordeeld. Op het moment van het toekennen van het bedrag van € 30.000,- vormden [appellant] en haar partner (met hun beide kinderen) een huishouden. Van het bedrag van € 30.000,- moet dan ook, zoals [appellant] blijkens de stukken ook heeft gesteld, aan ieder van hen een percentage worden toegerekend. De rechter-commissaris heeft geen aanwijzingen om tot een andere conclusie te komen dan dat aan elk van hen 50% van het forfaitaire bedrag moet worden toegerekend.

2.3 Mr. Van Ommeren en de bewindvoerder hebben per e-mail van 28 juli 2025 respectievelijk brief van 1 september 2025 geschreven dat zij zich kunnen vinden in het oordeel van de rechter-commissaris.

2.4 Het hof overweegt als volgt. De beslissing tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt gedragen door de overweging van de rechtbank dat [appellant] (langdurig) is gedetineerd en daardoor niet aan de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen kan voldoen. Tegen deze overweging is geen grief gericht. Uit het antwoord van de rechter-commissaris en de reacties daarop van [appellant] en de bewindvoerder volgt dat de helft van de ontvangen compensatie van in totaal € 30.000,- toekomt aan de partner van [appellant] , en dat de andere helft (dus € 15.000,-) toekomt aan [appellant] en daarmee beschikbaar is voor de boedel. Omdat de beëindiging geschiedt op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 sub c en g Fw en er baten beschikbaar zijn om daaruit vorderingen geheel of gedeeltelijk te voldoen, verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement, zodra de uitspraak tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling in kracht van gewijsde is gegaan (artikel 350 lid 5 Fw). Het hoger beroep mist gelet op het voorgaande doel.

2.5 De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd met inachtneming van het vorenstaande.

3 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.

Dit arrest is gewezen door mrs. M.L.D. Akkaya, M.M. Korsten-Krijnen en G.H. Lankhorst en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.

Van dit arrest kan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld door middel van een verzoekschrift in te dienen ter griffie van de Hoge Raad.