ECLI:NL:GHAMS:2025:2600 - Gerechtshof Amsterdam - 23 september 2025
Arrest
Arrest inhoud
kenmerken 24/1980 tot en met 24/1984
23 september 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
**[X] ,**gevestigd te [Z] , belanghebbende, (gemachtigde: mr. F. Jagersma)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 8 februari 2024 in de zaken met kenmerken HAA 21/4483 en HAA 21/4485 tot en met HAA 21/4488 in het geding tussen
belanghebbende
en
**de inspecteur van de Belastingdienst,**de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak als volgt beslist op de beroepen van belanghebbende, betreffende aan haar opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting (hierna: vpb) en omzetbelasting voor de jaren 2015 tot en met 2018 en de daarbij opgelegde vergrijpboeten:
“De rechtbank:
-
verklaart de beroepen ongegrond;
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar, voor zover die betrekking hebben op de vergrijpboetes;
-
vermindert de voor de jaren 2015, 2016, 2017 en 2018 opgelegde vergrijpboetes inzake de vpb tot € 3.863 (2015), € 6.184 (2016), € 1.789 (2017) en € 1.520 (2018);
-
vermindert de vergrijpboete inzake de [omzetbelasting] tot € 11.537,60;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigende gedeelte van de uitspraken op bezwaar;
-
veroordeelt [de inspecteur] tot vergoeding van de immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 115, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
-
veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de door [belanghebbende] geleden immateriële schade, vastgesteld op € 1.385, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening;
-
veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 164, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening, en
-
veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 164, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vier weken na openbaarmaking van deze uitspraak tot aan de dag van algehele voldoening.”
1.2. In hoger beroep heeft belanghebbende een beroepschrift ingediend. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend, voor de vpb en de omzetbelasting apart.
1.3. Belanghebbende heeft voorafgaand aan het onderzoek ter zitting een pleitnota ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025, gelijktijdig met dat in het hoger beroep met de kenmerken 24/347 tot en met 24/350 (inzake [bedrijf 3] ) en dat in het hoger beroep met de kenmerken 24/1985 tot en met 24/1989 (inzake [naam 1] ). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
Algemeen
2.1. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is als registeraccountant ingeschreven geweest bij de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants. In elk geval in de jaren 2014 tot en met 2018 heeft hij vooral werkzaamheden verricht op het gebied van waardebepalingen. Daarnaast heeft hij accountantscontroles verricht. Een en ander tot 2017 vanuit belanghebbende en vanaf 2017 vanuit zijn eenmanszaak [bedrijf 2] . De belangrijkste uiteindelijke opdrachtgevers waren steeds banken. Sinds 1999 is [naam 1] de enige aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.
2.2. Belanghebbende is op haar beurt sinds 1999 enig aandeelhouder van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) geweest, van welke vennootschap [naam 1] sinds 31 oktober 2014 ook enige bestuurder is geworden. De in het handelsregister van de Kamer van Koophandel opgegeven activiteiten van [bedrijf 3] zijn onder meer “Ontwikkelen, produceren en uitgeven van software” (SBI-code 6201), “Uitleenbureaus” (SBI-code 78202) en “Praktijken van psychotherapeuten en psychologen” (SBI-code 86913). [bedrijf 3] heeft verder de handelsnamen [bedrijf 4] en [bedrijf 3] geregistreerd. In een rapport van 26 november 2020 van een boekenonderzoek bij [bedrijf 3] is vermeld dat [naam 1] heeft verklaard dat [bedrijf 3] sinds 2000 een slapende onderneming is.
2.3. [naam 1] heeft voor de belastingjaren 2015, 2016, 2017 en 2018 de aangiften vpb voor belanghebbende verzorgd. Daarin zijn belastbare winsten van € 47.441, € 7.318, € 5.144 respectievelijk € 71.531 vermeld. Omdat [naam 1] niet in staat was de aangiften zelf via internet in te dienen, zijn de aangiften feitelijk ingediend door zijn oom [naam 2] van [bedrijf 6] . De primitieve aanslagen zijn opgelegd conform de ingediende aangiften.
2.4. [naam 1] heeft zelf de aangiften omzetbelasting van belanghebbende verzorgd en ingediend, en ook zelf suppletieaangiften omzetbelasting verzorgd.
Strafrechtelijk onderzoek en boekenonderzoek
2.5. Uit strafrechtelijke onderzoeken naar een liquidatiepoging in 2015 en witwassen is een nader strafrechtelijk onderzoek voortgevloeid naar [naam 3] (hierna: [naam 3] ), voor onder meer het medeplegen van witwassen en deelname aan een criminele organisatie met onder anderen ene [naam 4] . Naar aanleiding van dat onderzoek is de verdenking gerezen dat [naam 3] , die onherroepelijk is veroordeeld voor genoemde feiten, contact onderhield met [naam 5] en zijn broer [naam 6] teneinde door hemzelf en [naam 7] , die voor de liquidatiepoging in 2015 is veroordeeld, verworven crimineel vermogen wit te wassen. Die laatste verdenking heeft geleid tot het strafrechtelijke onderzoek [naam 8] (hierna: het strafonderzoek). In dat onderzoek is [naam 1] mede betrokken, omdat belanghebbende en [bedrijf 3] aanzienlijke geldbedragen hebben betaald aan vennootschappen van de broers [naam 5] . De broers [naam 5] zijn de zoons van [naam 2] .
2.6. Het strafonderzoek is uitgemond in vervolging van [naam 1] . Bij arrest van 25 januari 2024 heeft de strafkamer van het Hof [naam 1] in die strafzaak veroordeeld voor (i) het medeplegen van valsheid in geschrift, met betrekking tot diverse facturen van [bedrijf 7] en [bedrijf 8] die tevens in deze zaak een rol spelen, (ii) het feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van het opzettelijk een vals geschrift voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor het gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd, en (iii) het medeplegen van gewoontewitwassen. Tegen het arrest van de strafkamer loopt nog een cassatieberoep bij de Hoge Raad.
2.7. Naar aanleiding van het strafonderzoek heeft de inspecteur bij belanghebbende op 24 juni 2019 een boekenonderzoek aangekondigd naar de ingediende aangiften voor de vpb en de omzetbelasting over de jaren 2014 tot en met 2018. Het boekenonderzoek is op 18 juli 2019 aangevangen. Gedurende het boekenonderzoek zijn diverse gesprekken gevoerd en is gecorrespondeerd met [naam 1] , zijn toenmalige advocaat en zijn huidige advocaat. De inspecteur heeft tevens boekenonderzoeken uitgevoerd naar ingediende aangiften door [naam 1] in privé en [bedrijf 3] .
2.8. De inspecteur heeft op 26 mei 2020 een conceptrapport van het boekenonderzoek aan belanghebbende gezonden en daarbij de gelegenheid gegeven te reageren. Belanghebbende heeft gereageerd op het conceptrapport en er is gecorrespondeerd tussen de inspecteur en de toenmalige advocaat van belanghebbende. De huidige advocaat van belanghebbende heeft destijds eveneens inhoudelijk gereageerd op het conceptrapport. Op 20 oktober 2020 heeft in het kader van het boekenonderzoek een eindgesprek plaatsgevonden, waarvan een verslag is opgemaakt.
2.9. Het definitieve controlerapport is op 26 november 2020 vastgesteld. Daarin wordt tot de volgende correcties geconcludeerd voor de jaren 2015 tot en met 2018:
Vennootschapsbelasting
Omzetbelasting
2.10. De inspecteur heeft, uitgaande van de in 2.9 vermelde correcties, voor de jaren 2015 tot en met 2018 vier navorderingsaanslagen vpb vastgesteld (voor elk jaar een) en daarnaast een naheffingsaanslag omzetbelasting (over de gehele periode), de laatste met een te betalen bedrag van € 81.425. Bij de navorderingsaanslagen heeft de inspecteur op de voet van artikel 67e van de AWR vergrijpboeten opgelegd voor het opzettelijk ten onrechte als kosten in aanmerking nemen van de betalingen aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [naam 9] , alsmede van de ‘overige betalingen’. Bij de naheffingsaanslag omzetbelasting is op de voet van artikel 67f van de AWR een vergrijpboete opgelegd voor het opzettelijk ten onrechte aftrekken van voorbelasting in verband met de betalingen aan [bedrijf 7] en [bedrijf 8] . Alle boeten belopen 25 percent van de nog te betalen belasting (€ 14.076, € 12.562, € 4.954, € 2.819 resp. € 20.356,25).
Betalingen aan [bedrijf 7]
- Betalingen en facturen
2.11. In het strafonderzoek en het boekenonderzoek is vastgesteld dat van een bankrekening van belanghebbende, aangehouden bij de Rabobank, in 2014 en 2015 de volgende betalingen zijn gedaan aan [bedrijf 7] , een vennootschap van [naam 5] :
2.12. [naam 1] heeft de opdracht gegeven voor de in 2.11 vermelde betalingen. Ter zake van de betalingen is in de bedrijfsadministratie van belanghebbende een bedrag van € 53.000 als bedrijfslasten verantwoord, waarvan € 18.000 in 2015, en is in diverse aangiften omzetbelasting in totaal € 11.130 als voorbelasting afgetrokken, waarvan € 3.780 in 2015.
2.13. Tot de stukken van het geding behoren onder meer de volgende facturen van [bedrijf 7] :
2.14. Met dagtekening 27 januari 2014 en 24 maart 2014 zijn ook de in de administratie van [bedrijf 3] betalingen aan [bedrijf 7] geboekt betreffende (i) een factuur met dagtekening 24 januari 2013, factuurnummer 2013004, omschrijving “Managementadvies Q1” en een factuurbedrag van € 2.000 plus € 420 omzetbelasting, en (ii) een factuur met dagtekening 22 maart 2013, factuurnummer 2013005, omschrijving “Advisory Q2-14” en een factuurbedrag van € 23.000 plus € 4.830 omzetbelasting.
- [bedrijf 11] -berichten uit 2015 over witwassen
2.15. Op 6 februari 2015 hebben [naam 3] en [naam 4] (zie over hen 2.5) elkaar via het beveiligde netwerk van de server [bedrijf 11] de volgende berichten gestuurd, waarin met “ [naam 5] ” [naam 5] is bedoeld:
"[ [naam 3] :] [naam 5] heeft gereageerd hij gaat er achter aan zegt hij heb hem gezegd als je blut bent zeg het dan gewoon maar hou die man niet voor de gek dat het overgemaakt is als het niet overgemaakt is (…) [ [naam 4] :] Ben er mooi klaar mee ik moet acceptgiros in [plaats 2] betalen door [naam 5] witwassen (…) en nu?”
2.16. Op 26 en 27 maart 2015 heeft [naam 3] aan [naam 4] het volgende [bedrijf 11] -bericht gestuurd:
“Broer [naam 5] wordt gezien als facilitator dan weet je dat zijn boekhouding over afgelopen 2 jaar nagetrokken hij staat gelinkt aan goed h door die auto en bij jou ook auto”
2.17. Op 30 maart 2015 heeft [naam 3] aan [naam 4] het volgende [bedrijf 11] -bericht gestuurd:
“Ik heb [naam 5] vannacht gezegd dat hij vandaag achter alle betalingen aan moet gaan en heb hem 3200 euro vannacht gegeven voor 2 nieuwe bv die zijn vader gaat opzetten en boekhoudtechnisch gaat runnen broer dus vandaag gaan we horen hoe het staat met [bedrijf 7] en al zijn ellende (...) Ik heb hem gezegd geef mij alle brieven ligt allemaal nu bij zijn vader op kantoor komt wel sowieso moeten wij zelf die 2 nieuwe bv hebben voor andere dingen die dikke betaalt alle kosten daarvan ( ...) Die auto moet dan worden overgezet he?”
2.18. Op 31 maart 2015 hebben [naam 3] en [naam 4] elkaar de volgende [bedrijf 11] -berichten gestuurd:
“[ [naam 3] :] Broer [bedrijf 7] heb ik net besloten om definitief te laten klappen dan weet je dat [ [naam 4] :] Wat een verrassing met [naam 5] aan het bestuur dat had ik nou nooit verwacht! Die auto gaat vanmiddag over”
- Diverse verklaringen in strafzaak over werkzaamheden [bedrijf 7]
2.19. In een ‘Proces-verbaal van bevindingen ten behoeve van de strafzaak betreffende het onderzoek naar witwassen’ van de politie van 16 april 2019 is het volgende vermeld:
“6.2. Inkomsten van [bedrijf 7] en inkomsten van [naam 5] (…)
6.2.4. Verklaring van [naam 5] over werkzaamheden voor gefactureerden Uit de verklaring van [naam 5] (…) kan worden opgemaakt dat hij de bestuurders van deze 3 gefactureerden ziet als familieleden. [naam 5] verklaarde dat hij [naam 1] tegen betaling heeft geadviseerd op het gebied van financieringen, marketing, ICT en software-ontwikkeling. Dit adviseren gebeurde mondeling: [naam 5] leverde geen rapporten op. [naam 5] ontving voor zijn diensten een lumpsum. [naam 5] heeft een factuur verstuurd voor EUR 18.150 aan [naam 1] met de omschrijving ‘Marktonderzoek en advies project [stad 1] ’. [naam 5] heeft verklaard dat hij geen idee heeft wat het project inhield (…).
6.2.5. Verklaring van [naam 1] Uit de verklaring van [naam 1] (…) kan worden opgemaakt dat [naam 5] niet beschikt over ICT-kennis en dat hij meer een verkoper is. Volgens [naam 1] bestonden werkzaamheden van [naam 5] uit commerciële ondersteuning. Hiervoor heeft [naam 5] de content aangeleverd voor een website van [naam 1] en een A4 gemaakt met een plan van aanpak voor de verhuur van suites in [land 1] . Desgevraagd verklaart [naam 1] dat project [stad 1] eigenlijk geen project was maar een idee en dat hij niet weet of [naam 5] voor dat idee heeft gewerkt. Over de ongetekende mantelovereenkomsten die [naam 5] na het faillissement van [bedrijf 7] verstuurde aan [naam 1] , verklaarde laatstgenoemde dat [naam 5] deze bestaande [o]vereenkomsten heeft gemaild als ‘template’ voor een nieuwe overeenkomst met [naam 1] , maar dat hij geen nieuwe overeenkomst met [naam 5] is aangegaan.
6.2.6. Verklaring van vrouw [naam 1] Op 29 augustus 2018 is [naam 10] (…) als getuige gehoord. [naam 10] is de vrouw van [naam 1] en woont op hetzelfde adres als haar man. Ze verklaarde dat haar man alle bedrijfsadministratie bewaart. Uit haar verklaring kan worden opgemaakt dat [naam 5] voor zover ze weet geen werkzaamheden voor haar man heeft verricht, terwijl haar man in principe wel met haar overlegt als het over een aanzienlijk geldbedrag gaat. (…) (…)
6.2.7. Verklaring van vader [naam 5] Op 26 juni 2018 is [naam 2] als getuige gehoord. [naam 2] verklaarde dat zijn boekhoudkantoor betrokken was bij de boekhouding van [bedrijf 7] . Verder verklaarde [naam 2] dat zijn zonen nooit voor [naam 1] hebben gewerkt. [naam 2] vroeg zich hardop af wat ze voor [naam 1] zouden moeten doen. Verder verklaarde [naam 2] dat hij [naam 5] in 2015 zakelijk in contact heeft gebracht met [naam 1] . Eerder was er geen zakelijk contact tussen die twee. Deze verklaring is opmerkelijk omdat [naam 1] in 2014 aanzienlijke betalingen heeft gedaan naar [bedrijf 7] . (…)”
2.20. In het in 2.19 genoemde proces-verbaal is verder vermeld (onder 6.2.3) dat de politie geen documenten of e-mailberichten heeft aangetroffen die wijzen op werkzaamheden van [bedrijf 7] ( [naam 5] ) voor belanghebbende, [bedrijf 3] of [naam 1] , noch op onderzochte gegevensdragers van [naam 5] en van [naam 1] , noch in onderzochte stukken van [naam 1] .
- Overig
2.21. [bedrijf 7] is op 6 oktober 2015 failliet verklaard.
- Conclusies/correcties boekenonderzoek
2.22. In het rapport van het boekenonderzoek is over de betalingen aan [bedrijf 7] het volgende geconcludeerd (in onderdeel 4.2.2.2):
“Op basis van het politieonderzoek en de feiten en omstandigheden uit het belastingonderzoek zijn wij van mening dat [naam 5] / [bedrijf 7] geen werkzaamheden voor belastingplichtige heeft verricht. De betalingen aan [naam 5] / [bedrijf 7] door [naam 1] zijn daarom gedaan op basis van valse facturen waarbij [naam 1] zich er van bewust was dat het valse facturen waren die niet zagen op diensten verricht voor belastingplichtige waardoor er geen sprake is van zakelijke betalingen maar van betalingen met een privé oogmerk voor [naam 1] zelf. Als enig directeur grootaandeelhouder moet [naam 1] zich bewust zijn geweest van deze bevoordeling. Het is niet zakelijk dat belastingplichtige kosten betaal[t] aan een andere vennootschap zonder dat hier zakelijke motieven aan ten grondslag liggen. De enige denkbare reden waarom belastingplichtige dit heeft gedaan is gelegen in het feit dat [naam 1] directeur-grootaandeelhouder is en (familiare) banden heeft met de directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 7] . Belastingplichtige heeft dus het oogmerk gehad om de directeur-grootaandeelhouder, [naam 1] indirect te bevoordelen. Als enige directeur-grootaandeelhouder moet [naam 1] zich bewust zijn geweest van deze indirecte bevoordeling. [naam 1] heeft bewust het voordeel aanvaard door belastingplichtige het bedrag te laten overmaken aan [bedrijf 7] . Er is daarom sprake van een uitdeling waarvoor de bewustheid van de bevoordeling bij zowel belastingplichtige als [naam 1] aanwezig is. (…) Op grond van het totaalwinstbegrip moeten onzakelijke transacties uit de fiscale winst geëlimineerd worden om tot een zakelijke winstbepaling te komen. Daarom zullen wij de bedrijfslasten corrigeren.”
En (in onderdeel 5.4.3):
“In punt 4.2.2.2 is vastgesteld dat [naam 1] in de administratie van belastingplichtige betalingen als bedrijfslasten heeft geboekt waarvan geconcludeerd moet worden dat het geen zakelijke betalingen maar privébetalingen voor [naam 1] zelf zijn. (…)”
Nu er sprake is van privébetalingen dient naast de bedrijfslasten ook de geclaimde voorbelasting gecorrigeerd te worden.”
Betalingen aan [bedrijf 8]
- Betalingen en facturen
2.23. In het strafonderzoek en het boekenonderzoek is vastgesteld dat van een bankrekening van belanghebbende bij de Rabobank vanaf 2015 de volgende betalingen zijn gedaan aan [bedrijf 8] , een op 10 juni 2014 opgerichte vennootschap van [naam 6] :
2.24. [naam 1] heeft de opdracht gegeven voor de in 2.23 vermelde betalingen. Ter zake van de betalingen is in de bedrijfsadministratie van belanghebbende een bedrag van € 201.000 als bedrijfslasten verantwoord en is in diverse aangiften omzetbelasting in totaal € 42.210 als voorbelasting afgetrokken.
2.25. Tot de stukken van het geding behoren de volgende facturen van [bedrijf 8] :
- [bedrijf 11] -berichten over zekerstellen VW Golf
2.26. Op 13 mei 2015 heeft de politie een Volkswagen Golf in conservatoir beslag genomen onder [naam 4] . De tenaamstelling van het kenteken van die Volkswagen Golf is op 7 april 2015 overgeschreven van [bedrijf 7] aan [bedrijf 12] .
2.27. Op 2 augustus 2015 heeft [naam 4] onder meer het volgende [bedrijf 11] -bericht aan [naam 3] gestuurd, waarin met “ [naam 5] ” inmiddels [naam 6] wordt bedoeld:
“Tsja lastig voor jullie. Broer ik ga die golf zekerstellen. Volgens mij maakt het dan niet uit wie er in rijd ze mogen er dan niet meer aan komen. Zeker gesteld is zeker gesteld. Broer is het mogelijk dat [naam 5] dat bedrag stort op die cenrale rek van [naam 11] . Want moet we’ll herleid baar zijn. Snapje. Ik geef het jullie dan. En miss heeft [naam 5] al wat voor mij.”
2.28. Op 3 augustus 2015 hebben [naam 3] en [naam 4] elkaar vervolgens de volgende [bedrijf 11] -berichten gestuurd:
“[ [naam 3] :] Broer ik heb [naam 5] gesproken op zijn rekening storten zelf gaat niet omdat hij nog niet zoveel winst heeft gemaakt en ook op de balans komt dat bedrag niet voor het kan wel via andere mensen van hem die ik ook net heb gezien die vragen 10 procent tot aan 100K en 8 procent vanaf 100K dan maken ze het legaal en betalen ze belasting erover [ [naam 4] :] Hmm dus het kan [ [naam 3] :] Ja broer het kan wel dan maken zij het wit en storten het door met facturen en al naar [naam 5] en dan regelt hij het weer met OM tot aan 100K 10 procent en vanaf 100K 8 procent”
2.29. Op 22 september 2015 hebben [naam 3] en [naam 6] elkaar de volgende [bedrijf 11] -berichten gestuurd:
“[ [naam 6] :] Broer klopt het wel, ik mis een stuk? [ [naam 3] :] 30 broertje 25 naar die ene rekening 5 naar mij. De commissie komt als het is gedaan (...) Die man werkt sinds slechte ervaring met [naam 5] nu zo! (...) [ [naam 6] :] Auto word overgeschreven of nier? Wie gaat factuurtje geven?”
2.30. Op dezelfde dag heeft [naam 3] aan [naam 4] het volgende [bedrijf 11] -bericht gestuurd:
“€ 25.000,- + € 2.500,- de kosten voor het wit maken! Totaal € 27.500,- wordt dan van jou verwacht! Morgen wordt het bedrag overgemaakt naar [naam 11] en op wie zijn naam komt die auto? De betalende bedrijf moet anders kan die een probleem krijgen! Hoezo betalen zij dat bedrag en van wie is dat bedrag dan afkomstig snapje?”
2.31. De in 2.26 bedoelde Volkswagen Golf is op 23 september 2015 gekocht voor € 25.000, waarna de tenaamstelling van het kenteken is overgeschreven van de Dienst Domeinen naar de vriendin van [naam 4] . Het bedrag van is € 25.000 betaald vanaf een net geopende bankrekening ten name van [naam 6] . Van die bankrekening is verder € 5.000 overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam 3] . Het totaal van € 30.000 is afkomstig van (i) een contante storting van € 10.000, (ii) een overmaking van € 10.000 vanaf een bankrekening ten name van de stichting die enig aandeelhouder is van [bedrijf 8] en waarvan [naam 6] bestuurder is, en (iii) een overmaking van € 10.000 vanaf de bankrekening van [bedrijf 8] .
- Correspondentie over betalingen aan advocaat [naam 7] en over aankoop woning
2.32. Op 15 oktober 2015 hebben [naam 3] en [naam 7] elkaar de volgende [bedrijf 11] -berichten gestuurd:
“[ [naam 7] :] Ee broo vraagje kan je iemand die 15 kop kan storten naar advo kantoor dan geef ik hem contant [ [naam 3] :] Ja broer dat moet wel lukken! Ze vragen wel 10 procent witwas kosten! Zijn [afkomst] [ [naam 7] :] Oke afff haal het van me buitje af van V gekkk!!! [ [naam 3] :] Okidoki bro! Ik stuur later precies wat er is uitgegeven en wat er ligt brol Heb je advocaat naam en rekeningnummer voor mij? [ [naam 7] :] W8 ff ik stuur je zo broo. Maar 10% is wel veel bro of niet? Die 15 is gewoon in tata he broo niet naar over kant!! [ [naam 3] :] Nee broer snap ik! Ja broer ik ga even met die [afkomst] praten om te drukken naar 5 procent zij moeten facturen maken etc. om het wit te maken! Komt goed bro!”
2.33. Op 19 oktober 2015 hebben [naam 3] en [naam 6] elkaar de volgende iMessage-berichten gestuurd:
“[ [naam 3] :] (…) Advocaten BV NL19INGB(…) [ [naam 6] :] Die van advocaat is morgen betaald en de rest mag je brengen wanneer je kan. Gaat wel even tot volgende week duren denk ik voor betaald kan worden”
2.34. Op 20 oktober 2015 hebben [naam 3] en [naam 6] elkaar de volgende iMessage-berichten gestuurd:
“[ [naam 3] :] Broertje hoelaat maak jij het over? [ [naam 6] :] Ik denk om 16 uur want ik wacht op geld hij heeft Rabobank. Wat is betalingskenmerk van advocaat [ [naam 3] :] Geen. Zij moet uren verekenen (…) [ [naam 6] :] Betaalt broer [ [naam 3] :] Vanaf welke rekening nummer is het overgemaakt? Dan geef ik door dat wij dat zijn! [ [naam 6] :] NL51INGB(…) [bedrijf 8] ”
2.35. Op 11 februari 2016 hebben [naam 3] en [naam 6] elkaar de volgende iMessage-berichten gestuurd:
“[ [naam 6] :] Morgen [naam 12] , nu ik het een en ander heb uitgezocht inzake een woning kan ik he het volgende berichten. We kunnen een huis aankopen en deze zal dan aangekocht worden door ons bedrijf deze zou jij dan weer kunnen huren met huursubsidie. Als ditje wat lijkt laat het me weten. [ [naam 3] :] Ja dag lijkt mij wel wat, meer uitleg aub! [ [naam 6] :] Wij gaan de woning van maximaal 250000 euro aankopen en middels een verhuurcontract verhuren aan jouw dit doen wij natuurlijk onder de huurtoeslagnorm waardoor de huur voor jouw draagbaar is en waardoor je recht hebt op huurtoeslag als je meer info wilt hebben inzake dit meld me maar.”
2.36. In oktober 2016 heeft [bedrijf 8] voor € 245.000 een appartement in [Z] gekocht, dat in maart 2017 is doorverkocht aan een vennootschap met als enige aandeelhouder de moeder van [naam 3] . Die vennootschap is het aankoopbedrag (€ 251.000) zonder hypotheek of andere zekerheden schuldig gebleven aan [bedrijf 8] .
- Verklaringen over werkzaamheden [bedrijf 8]
2.37. In het ‘Proces-verbaal van bevindingen ten behoeve van de strafzaak betreffende het onderzoek naar witwassen’ van de politie van 16 april 2019 is onder meer het volgende opgenomen:
7.2.6. Verklaring [naam 6] over werkzaamheden en inkomsten [naam 6] heeft verklaard dat alle rechtspersonen waarbij hij betrokken is tussen 2015 en 2017 slapend waren, behalve [bedrijf 8] (zie proces-verbaal van verhoor getuige (…). (…)
Over zijn werkzaamheden voor [X] heeft [naam 6] het volgende verklaard (…): 'Ik heb voor klanten van [bedrijf 2] gewerkt in opdracht van [naam 1] . Ik ging niet op bezoek bij klanten van hem. Ik maakte de opzet voor de administraties en adviezen hoe hij de boekhouding van klanten kon inrichten. Ik werkte bij [naam 1] op zijn kantoor aan de [straat] op zijn PC, samen met [naam 1] . Daarom vind je niks op mijn laptop. Dat is ook logisch. Het zijn zijn klanten. Ik rapporteerde aan [naam 1] . Niet aan zijn klanten. Ik wil de namen van de klanten niet geven. Ik had een geheimhouding afgesproken. Alles ging mondeling'. 'Ik werkte samen met [naam 1] . Ik hoefde niet te rapporteren, we werkten samen. Ik appte niet. Ik ging naar hem toe. Nogmaals: [naam 1] en ik werkte samen op hetzelfde adres. We hoefden toch niet schriftelijk te rapporteren'. 'Je gaat mijn werkzaamheden op zijn PC vinden. Niet op de mijne' Er zijn geen overeenkomsten met [naam 1] opgesteld. Verder verklaarde [naam 6] dat hij de boekhouder is voor [bedrijf 13] en [stichting] . Daarnaast helpt [naam 6] deze bedrijven met accountantsverklaringen /management. Uit rekeningafschriften kan worden opgemaakt dat [naam 6] geld ontvangt van deze bedrijven. (…)
7.2.7. Verklaring van [naam 1] over de werkzaamheden en uitgaven aan [naam 6] : Over de werkzaamheden van [naam 6] heeft [naam 1] het volgende verklaard (…): ‘Hij [ [naam 6] ] heeft voor mij gewerkt en niet voor mijn opdrachtgevers. [naam 6] maakte de opzet en inrichting van mijn administratie. Niet van mijn opdrachtgevers. Dit is niet het enige wat [naam 6] heeft gedaan’. [naam 6] werkte op zijn eigen computer in zijn eigen omgeving. Voor afstemming over de werkzaamheden ging [naam 1] naar het kantoor van [naam 6] in [plaats 1] . Op het kantoor in de woning van [naam 1] heeft [naam 6] niet gewerkt en [naam 6] maakte ook geen gebruik van een computer van [naam 1] . Volgens [naam 1] huurde hij [naam 6] in om zijn administratie bij te werken en hielp [naam 6] hem met het zoeken naar nieuwe opdrachtgevers. Opgemerkt wordt dat [naam 1] tijdens het verhoor heeft verklaard dat zijn administratie hem boven het hoofd is gegroeid en *'sloppy'*is. Dit is opmerkelijk als [naam 1] [naam 6] hiervoor heeft ingehuurd en hem in totaal EUR 243.210 heeft betaald. [naam 1] verwees in het verhoor meermaals naar de mantelovereenkomst met [bedrijf 8] . Deze is bij doorzoekingen niet aangetroffen. [naam 6] heeft verklaard dat deze mantelovereenkomst niet is opgesteld. Afstemming gebeurde mondeling. Betaling via een lumpsum. Verder verklaarde [naam 1] dat hij accountantsverklaringen heeft afgegeven, onder ander aan zorgbedrijven [stichting] en [bedrijf 13] . Hierbij heeft [naam 1] samengewerk met [naam 6] . Uit het afgeven van accountantsverklaringen haalt [naam 1] circa·1-2% van zijn omzet. Volgens de verklaring van [naam 1] heeft hij hier in totaal circa EUR 40.000 voor gekregen (…). Op de bankrekening van [bedrijf 3] zijn ontvangsten die hiermee samenhangen onderkend (…). Daarnaast zijn op de computer van [naam 6] twee facturen onderkend waaruit opgemaakt kan worden dat [bedrijf 3] op 31 maart 2016 2 facturen heeft opgesteld, beiden met omschrijving 'Betreft werkzaamheden inzake controle verklaring WMO zorg leidse regio 2015 drs [naam 1] RA'. De ene factuur was gericht aan [stichting] . De andere aan [bedrijf 13] . Beide facturen hadden het totaalbedrag EUR 2.900 ex BTW (EUR 3.509 inclusief BTW). In totaal lijkt [naam 1] op jaarbasis dus EUR 5.800 ex BTW te ontvangen voor zijn controlewerkzaamheden. (…)
7.2.8. Verklaring van de vrouw van [naam 1] Op 29 augustus 2018 is [naam 10] (…) als getuige gehoord. [naam 10] is de vrouw van [naam 1] en woont op hetzelfde adres als haar man. Ze verklaarde dat haar man alle bedrijfsadministratie bewaart. Ook verklaarde ze dat haar man, [naam 1] , het meest contact heeft met zijn oom [naam 2] en het minst contact heeft me [naam 6] . Ze verklaarde dat ze de [naam 5] maximaal 3x per jaar zag op familiefeestjes bijvoorbeeld. Uit haar verklaring kan worden opgemaakt dat [naam 6] zo ver zij weet geen werkzaamheden voor haar man heeft verricht, terwijl haar man dergelijke uitgaven in principe wel met haar zou overleggen. Ook verklaarde ze dat haar man immer een overeenkomst ter schrift stelt. (…)
7.2.9. Verklaring van vader [naam 2] Op 26 juni 2018 is [naam 2] als getuige gehoord. [naam 2] verklaarde dat hij sinds circa medio 2015 geen contact meer heeft met zijn zoon [naam 6] . [naam 2] heeft gehoord dat [naam 6] geen contact wil omdat [naam 2] zijn zoon niet financieel heeft ondersteund toen hij een huis kocht. Verder verklaarde [naam 2] dat zijn zonen nooit voor [naam 1] hebben gewerkt. [naam 2] vroeg zich af wat ze voor [naam 1] zouden moeten doen. (…)
2.38. In het in 2.37 genoemde proces-verbaal is verder vermeld (onder 7.2.3) dat de politie geen documenten of e-mailberichten heeft aangetroffen die wijzen op enige werkzaamheden van [bedrijf 8] ( [naam 6] ) voor belanghebbende of [naam 1] , noch op onderzochte gegevensdragers van [naam 6] en [naam 1] noch in onderzochte stukken van [naam 1] .
- Conclusies/correcties boekenonderzoek
2.39. In het rapport van het boekenonderzoek is over de betalingen aan [bedrijf 7] het volgende geconcludeerd (in onderdeel 4.2.2.1):
“Op basis van het politieonderzoek en de feiten en omstandigheden uit het belastingonderzoek zijn wij van mening dat [naam 6] / [bedrijf 8] geen werkzaamheden voor belastingplichtige heeft verricht. De betalingen aan [naam 6] / [bedrijf 8] door [naam 1] zijn daarom gedaan op basis van valse facturen waarbij [naam 1] zich er van bewust was dat het valse facturen waren die niet zagen op diensten verricht voor belastingplichtige waardoor er geen sprake is van zakelijke betalingen maar van betalingen met een privé oogmerk voor [naam 1] zelf. Het is niet zakelijk dat belastingplichtige kosten betaal[t] aan een andere vennootschap zonder dat hier zakelijke motieven aan ten grondslag liggen. De enige denkbare reden waarom belastingplichtige dit heeft gedaan is gelegen in het feit dat [naam 1] directeur-grootaandeelhouder is en (familiare) banden heeft met de directeur-grootaandeelhouder van [bedrijf 8] . Belastingplichtige heeft dus het oogmerk gehad om de directeur-grootaandeelhouder, [naam 1] indirect te bevoordelen. Als enige directeur-grootaandeelhouder moet [naam 1] zich bewust zijn geweest van deze indirecte bevoordeling. [naam 1] heeft bewust het voordeel aanvaard door belastingplichtige het bedrag te laten overmaken aan [bedrijf 8] . Er is daarom sprake van een uitdeling waarvoor de bewustheid van de bevoordeling bij zowel belastingplichtige als [naam 1] aanwezig is. (…) Op grond van het totaalwinstbegrip moeten onzakelijke transacties uit de fiscale winst geëlimineerd worden om tot een zakelijke winstbepaling te komen. Daarom zullen wij de bedrijfslasten corrigeren.”
En (in onderdeel 5.4.3):
“In punt 4.2.2.1 is vastgesteld dat [naam 1] in de administratie van belastingplichtige betalingen als bedrijfslasten heeft geboekt waarvan geconcludeerd moet worden dat het geen zakelijke betalingen maar privébetalingen voor [naam 1] zelf zijn. (…)
Nu er sprake is van privébetalingen dient naast de bedrijfslasten ook de geclaimde voorbelasting gecorrigeerd te worden.”
Overige betalingen, waaronder aan [bedrijf 9] en [naam 9]
2.40. Over de overige betalingen waarvoor de inspecteur correcties heeft toegepast, is in het rapport van het boekenonderzoek het volgende vermeld:
“ 4.2.2.3 Betalingen aan overigen Uit het belastingonderzoek blijkt dat door belastingplichtige de volgende 23 betalingen aan diverse leveranciers zijn gedaan: (…) Alle betalingen zijn in een tweetal gesprekken met [naam 1] besproken waarbij hij zowel tijdens de gesprekken als na de gesprekken alle ruimte en tijd heeft gekregen om aannemelijk te maken dat de betalingen uit zakelijk oogpunt gemaakt zijn. Van beide gesprekken is in overleg met [naam 1] een verslag vastgesteld waarbij de feiten en omstandigheden per betaling zijn weergegeven.
Na de gesprekken is [naam 1] voor alle betalingen akkoord met de kwalificatie “privébetaling” en dat als gevolg daarvan alle betalingen gecorrigeerd gaan worden. Echter, voor wat betreft de betalingen 6, 7, 8 en 23 wil [naam 1] de volgende passage in het controlerapport hebben opgenomen: “Ik neem eerbiedig kennis van het standpunt van de Belastingdienst, doch zoals reeds tijdens het belastingonderzoek toegelicht, ben ik een andere mening toegedaan en handhaaf ik graag mijn standpunt dat ik uw interpretatie niet deel, maar akkoord ga met de correctie vanwege proceseconornische redenen.” (…) De betalingen waar [naam 1] naar verwijst betreffen: 6. [bedrijf 9] (verrichten van iCloud-services); 7. [bedrijf 14] (in- en verkopen van graafmachines); 8. [bedrijf 9] (verrichten van iCloud-services); en 23. [naam 9] (minen van mineralen). [naam 1] heeft over deze betalingen verklaard dat het zou gaan om het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsactiviteiten.
Over betaling 23 merken wij op het volgende op:
Uit de administratie van belastingplichtige kan worden opgemaakt dat [naam 1] ook betalingen heeft gedaan voor:
- consultancy in [land 1] ;
- het investeren in onroerende zaken in [land 2] ;
- het opzetten van een praktijk in Nederland en samenwerken met een huidarts uit [stad 2] ;
- het inkopen en verkopen van deuren en kozijnen in [land 1] ;
- het inkopen en verkopen van keukens in [land 1] ; en
- het inkopen en verkopen van koelmachines in [land 3] . Ook over deze betalingen heeft [naam 1] verklaard dat het zou gaan om het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsactiviteiten.
Tijdens het inleidend gesprek heeft [naam 1] niets vermeld over het ontwikkelen van nieuwe bedrijfsactiviteiten. Dat kwam pas toen er nadere vragen werden gesteld waarom bepaalde betalingen zakelijk in de administratie zijn verantwoord terwijl het naar onze mening ging om privébetalingen. Geen van de betalingen heeft daadwerkelijk geleid tot nieuwe bedrijfsactiviteiten en/of een nieuwe bron van omzet. Er is geen enkel bewijs aangetroffen of door [naam 1] aan de Belastingdienst verstrekt dat er serieus een poging gedaan is om een nieuwe bedrijfsactiviteit op te starten, Uit niets is gebleken dat er na de betaling daadwerkelijk een inspanning is geleverd (bijvoorbeeld correspondentie, een busincssplan, kennis hebben van de branche of product). Vanwege gebrek aan documentatie blijkt nergens uit dat de uitgaven kwalificeren als een zakelijke investering en zouden moeten worden geactiveerd op de zakelijke balans of als zakelijke kosten zijn aan te merken. (…)
En:
“5.4.4 Voorbelasting betalingen aan overigen In punt 4.2.2.3 is vastgesteld dat [naam 1] in de administratie van belastingplichtige betalingen als bedrijfslasten heeft geboekt waarvan geconcludeerd moet worden dat het geen zakelijke betalingen maar privébetalingen voor [naam 1] zelf zijn. (…)
Nu sprake is van privébetalingen dient naast de bedrijfslasten ook de geclaimde voorbelasting gecorrigeerd te worden.”
2.41. Tot de gedingstukken behoren twee facturen van [bedrijf 9] . Op de eerste factuur, van 11 juni 2015, heeft [bedrijf 9] een bedrag van € 10.000 vermeerderd met € 2.100 omzetbelasting aan belanghebbende in rekening gebracht voor “IT Consultancy” van in totaal 125 uren tegen een uurtarief van € 80. Belanghebbende heeft die factuur tweemaal betaald, namelijk op 15 juni 2015 en 5 augustus 2015. Op de tweede factuur, van 25 oktober 2018, is een bedrag van € 12.070 vermeerderd met € 2.535 omzetbelasting in rekening gebracht aan belanghebbende voor “IT Cloud Consultancy” van in totaal 142 uren tegen een uurtarief van € 85. Belanghebbende heeft het gehele factuurbedrag betaald.
2.42. Aan [naam 9] heeft belanghebbende in 2018 € 31.674 betaald. Aan de controleambtenaren van de Belastingdienst heeft belanghebbende verklaard dat [naam 9] een kortstondige zakenpartner is met wie hij plannen had om in een joint venturemineralen te gaan delven in [land 1] .
Boeten
2.43. In het rapport van het boekenonderzoek heeft de inspecteur de volgende motivering gegeven voor de opgelegde boeten bij de navorderingsaanslagen vpb:
“7.2.1 Vergrijpboete(n) wegens (voorwaardelijke) opzet bij navordering
7.2.1.1 Betalingen aan [bedrijf 8] en [bedrijf 7] Over de correctie(s) beschreven in punt 4.2.2.1 en 4.2.2.2 wordt naast de navorderingsaanslag(en) nog een vergrijpboete opgelegd. Deze boeten zijn gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de regelgeving van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. (…) (…) Met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie(s) geldt (voorwaardelijke) opzet. (…) De reden waarom er – met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie(s) – sprake is van (voorwaardelijke) opzet, is:
[naam 1] is registeraccountant en heeft verklaard dat hij daarom fiscaal en administratief alles zelf kan. Hij heeft daarom zelf zowel de administratie als de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van belastingplichtige verzorgd. [naam 1] heeft vanaf de bankrekening van belastingplichtige negen betalingen (totaalbedrag € 243.210 inclusief € 42.210 omzetbelasting) aan [bedrijf 8] gedaan en vijf betalingen (totaalbedrag € 64.130 inclusief € 11.130 omzetbelasting) aan [bedrijf 7] . Deze betalingen zijn door [naam 1] als zakelijke kosten in de administratie van belastingplichtige verantwoord[-]. De conclusie van het belastingonderzoek is dat deze betalingen door [naam 1] zijn gedaan op basis van valse facturen terwijl [naam 1] bewust was dat het valse facturen waren waardoor er geen sprake is van zakelijke betalingen maar van privébetalingen voor [naam 1] zelf. Door bewust privébetalingen als zakelijke kosten in de administratie van belastingplichtige te verantwoorden heeft [naam 1] namens belastingplichtige willens en wetens het risico aanvaard en is het aan zijn opzettelijk handelen te wijten dat door belastingplichtige te weinig belasting is betaald. (…)
7.2.1.2 Betalingen aan overigen Over de correctie(s) beschreven in het punt 4.2.2.3 wordt naast de navorderingsaanslag(en) nog een vergrijpboete opgelegd. Deze boete is gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelasting en de regelgeving van het besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. (…)
Met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie(s) geldt (voorwaardelijke) opzet. (…) De reden waarom er – met betrekking tot de hiervoor genoemde correctie(s) – sprake is van (voorwaardelijke) opzet, is:
[naam 1] is registeraccountant en heeft verklaard dat hij daarom fiscaal en administratie alles zelf kan. Hij heeft daarom zelf zowel de administratie als de aangiften vennootschapsbelasting en omzetbelasting van belastingplichtige verzorgd. [naam 1] heeft vanaf de bankrekening van belastingplichtige 23 betalingen (totaalbedrag € 97.129 inclusief € 12.444 omzetbelasting) aan diverse leveranciers gedaan. deze betalingen zijn door [naam 1] als zakelijke kosten in de administratie van belastingplichtige verantwoord[-]. De conclusie van het belastingonderzoek is dat deze betalingen geen zakelijke betalingen zijn maar privébetalingen voor [naam 1] zelf. Door bewust privébetalingen als zakelijke kosten in de administratie van belastingplichtige te verantwoorden heeft [naam 1] namens belastingplichtige willens en wetens het risico aanvaard en is het aan zijn opzettelijk handelen te wijten dat door belastingplichtige te weinig belasting is betaald.”
2.44. Met betrekking tot de vergrijpboete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting staan in het rapport in onderdeel 7.2.2, gelijkluidende overwegingen als hiervoor geciteerd in 2.43, waarbij die boete is gebaseerd op artikel 67f van de AWR.
Uitspraak op de bezwaarschriften
2.45. Bij uitspraak op de bezwaarschriften heeft de inspecteur alle aanslagen gehandhaafd. De boeten bij de aanslagen vpb heeft hij gematigd tot 30 percent, oftewel € 4.829 (2015), € 7.730 (2016), € 2.237 (2017), respectievelijk € 1.900 (2018), vanwege samenloop met boeten voor de inkomstenbelasting bij [naam 1] . De boete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting is gematigd tot 25 percent, oftewel € 14.422, vanwege samenloop met de boeten voor de vennootschapsbelasting.
2.46. In de uitspraak op de bezwaarschriften over de navorderingsaanslagen vpb heeft de inspecteur tevens een kostenvergoeding toegekend van € 397,50. In de uitspraak op bezwaar over de naheffingsaanslag omzetbelasting heeft de inspecteur eenzelfde kostenvergoeding toegekend.
3 Geschil in hoger beroep
In hoger beroep is in geschil of de belastingaanslagen, de vergrijpboeten als verminderd door de rechtbank en de beschikkingen belastingrente terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Daarnaast heeft belanghebbende geklaagd over de kostenvergoedingen die voor de bezwaarfase en het geding in beroep zijn toegekend, alsmede over het ontbreken van een beslissing over het vergoeden van griffierecht in de bestreden uitspraak.
4 Beoordeling
Verband met de strafzaak tegen [naam 1]
4.1. Deze zaak houdt verband met de strafzaak tegen [naam 1] (zie 2.5 en 2.6), maar de uitspraak berust echter op een eigen beoordeling van de zaak door (de belastingkamer van) het Hof die is toegespitst op het fiscale geschil tussen belanghebbende en de inspecteur. Op de klacht van belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte de bewezenverklaring door de strafrechter zou hebben meegewogen, hoeft daarom niet te worden ingegaan. Wat daarvan ook zij, belanghebbende krijgt in deze uitspraak een (her)beoordeling van het fiscale geschil waarin die bewezenverklaring niet is meegewogen. Slechts is – met instemming van belanghebbende/ [naam 1] – mede uitgegaan van bewijsmiddelen die te kennen zijn uit de uitspraken van de strafrechter. Behalve daar waar het Hof ingaat op de vergrijpboeten die de inspecteur aan belanghebbende heeft opgelegd, is overigens ook niet beoogd een oordeel te geven over de strafbaarheid van gedragingen van wie dan ook.
Vertrouwensbeginsel
4.2. Belanghebbende heeft in eerste aanleg reeds een beroep gedaan op een toezegging van de inspecteur. Die toezegging houdt volgens haar in dat bij vrijspraak van [naam 1] door de strafrechter van valsheid in geschrift ten aanzien van facturen in verband waarmee de inspecteur correcties heeft doorgevoerd, die correcties vervallen. Volgens de inspecteur betreft de toezegging slechts de facturen van [bedrijf 7] . De rechtbank is niet toegekomen aan een beoordeling van de reikwijdte van de toezegging, omdat de voorwaarde van vrijspraak niet is vervuld en daardoor het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
4.3. De klacht van belanghebbende dat de rechtbank had moeten ingegaan op de reikwijdte van de toezegging van de inspecteur, omdat [naam 1] nog kon worden vrijgesproken in de strafzaak, faalt. Het gelijk van belanghebbende omtrent die reikwijdte zou de beslissing van de rechtbank immers niet anders hebben gemaakt. Ook thans in hoger beroep kan een beoordeling van de reikwijdte van de toezegging achterwege blijven, omdat de voorwaarde van vrijspraak nog steeds niet is ingetreden en het beroep op het vertrouwensbeginsel daarom faalt.
Aftrekbaarheid van uitgaven (vpb)
4.4.1. De rechtbank heeft geoordeeld dat tegenover de betalingen die belanghebbende in 2015, 2016 en 2017 heeft gedaan aan [bedrijf 7] en [bedrijf 8] (zie 2.11 en 2.23), geen tegenprestaties of werkzaamheden staan. Zij heeft de verklaringen van belanghebbende ( [naam 1] ) over de tegenprestaties/werkzaamheden die zouden zijn verricht, ongeloofwaardig geacht, en heeft in de vele stukken die zijn overgelegd, geen concreet aanknopingspunt gezien voor het verricht zijn van de prestaties of werkzaamheden. Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat:
4.4.2. Tegenover de betalingen aan [bedrijf 9] en [naam 9] (zie 2.40-2.42 en rov. 35 van de uitspraak van de rechtbank) staan naar het oordeel van de rechtbank evenmin tegenprestaties of werkzaamheden (rov. 38-41 van de uitspraak van de rechtbank). Zij heeft het meer bepaald niet aannemelijk geacht dat de in de facturen van [bedrijf 9] genoemde werkzaamheden zijn verricht, gelet op het grote aantal uren dat in rekening is gebracht in combinatie met het ontbreken van vastleggingen van de gestelde werkzaamheden, het ontbreken van een overeenkomst of afspraak met [bedrijf 9] en de wisselende verklaringen van belanghebbende ( [naam 1] ) over de aard van de werkzaamheden. Bovendien heeft belanghebbende geen verklaring ervoor gegeven waarom zij aan [bedrijf 9] tweemaal € 12.100 heeft betaald, terwijl slechts één factuur van [bedrijf 9] voor dat bedrag is overgelegd. Wat betreft de betaling van € 31.674 aan [naam 9] is in aanmerking genomen (i) het bedrag van de betaling, (ii) het ontbreken van concrete aanknopingspunten voor een tegenprestatie, (iii) dat belanghebbende ( [naam 1] ) slechts vaag heeft verklaard over wat het project met [naam 9] zou inhouden, en (iv) dat het onduidelijk is gebleven welke werkzaamheden in het kader van dat project zouden worden verricht, welke winst en kosten werden verwacht en hoe winst en kosten precies zouden worden verdeeld.
4.4.3. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat voormelde uitgaven niet berusten op zakelijke overwegingen, maar dienen ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder ( [naam 1] ; rov. 45-50 van de uitspraak van de rechtbank). Dat oordeel heeft de rechtbank gemotiveerd door erop te wijzen dat (i) tegenover de betalingen geen tegenprestaties staan, (ii) [naam 1] enig aandeelhouder is van belanghebbende en (iii) een andere verklaring van belanghebbende over het motief van de uitgaven ontbreekt. De rechtbank is aldus tot de slotsom gekomen dat de inspecteur terecht de aftrek van de uitgaven als kosten heeft gecorrigeerd.
4.5. Belanghebbende klaagt in hoger beroep op de eerste plaats erover dat de rechtbank heeft miskend dat de inspecteur voldoende relevant de zakelijkheid van de in aftrek geweigerde uitgaven had moeten betwisten. Verwijzend naar het zogeheten renpaardenarrest (HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865) betoogt zij meer bepaald dat de inspecteur voldoende feiten en omstandigheden moet stellen die erop wijzen dat die uitgaven zijn gedaan om de persoonlijke behoeften van [naam 1] te bevredigen. Dat heeft de inspecteur volgens belanghebbende nagelaten.
4.6. Die klacht faalt. De inspecteur heeft gemotiveerd gesteld dat belanghebbende de aan de orde zijnde uitgaven heeft gedaan zonder tegenprestaties te verkrijgen en dat aanwijzingen ontbreken dat de uitgaven desondanks een zakelijk karakter hebben. In die stelling ligt besloten dat de uitgaven niet zijn gedaan met het oogmerk daarmee de zakelijke belangen van belanghebbende te dienen, maar uitsluitend zijn gedaan omwille van de (persoonlijke) belangen van aandeelhouder [naam 1] , zeker tegen de achtergrond dat [naam 1] de enige aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende is en gezien de conclusies in het rapport van het boekenonderzoek. Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat de inspecteur niet hoeft uit te werken wat de persoonlijke belangen van [naam 1] precies inhouden, omdat het in de gegeven omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de onzakelijke uitgaven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder zijn gedaan.
4.7. Bij die stand van het geding meent belanghebbende vervolgens te hebben voldaan aan de op haar rustende (stelplicht en) bewijslast dat alle betrokken uitgaven een zakelijk karakter hebben doordat (i) vaststaat dat zij die uitgaven heeft gedaan en (ii) zij aannemelijk heeft gemaakt dat privébelangen van [naam 1] daarmee niet zijn gemoeid. Daarbij betoogt zij wel degelijk tegenprestaties te hebben ontvangen voor de betalingen. Ten aanzien van [bedrijf 7] en [bedrijf 8] verwijst zij daartoe naar “een grote hoeveelheid correspondentie”, die in eerste aanleg reeds is overgelegd, en naar negentien feiten dan wel omstandigheden. Uit facturen en diverse verklaringen zou verder blijken dat aan [bedrijf 9] is betaald voor IT-diensten. De betaling aan [naam 9] zou ten slotte zijn gedaan in het kader van een project om mineralen te gaan delven.
4.8.1. Ook die klacht faalt. Het Hof onderschrijft namelijk, ook na kennisneming van hetgeen belanghebbende in hoger beroep naar voren heeft gebracht, de rechtsoverwegingen 28 tot en met 34, 38 tot en met 41, en 45 tot en met 50 van de bestreden uitspraak, als samengevat in 4.4 (betalingen zijn omwille van de persoonlijke belangen van de aandeelhouder gedaan). Daarbij acht het Hof het zelfs buiten redelijke twijfel dat belanghebbende de werkelijke, onzakelijke aard van de betalingen heeft verhuld. Mede naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, vult het Hof de overwegingen van de rechtbank als volgt aan.
4.8.2. Ter zake van haar betalingen aan [bedrijf 7] ( [naam 5] ), [bedrijf 8] ( [naam 6] ), [bedrijf 9] en [naam 9] heeft belanghebbende in totaal een bedrag van € 270.674 als kosten in aftrek gebracht. Wanneer belanghebbende tegenover een dergelijk bedrag daadwerkelijk tegenprestaties zou hebben verkregen, zoals zij stelt, is het zonder nadere verklaring, die ontbreekt, niet goed voorstelbaar dat zij niets heeft waaruit die tegenprestaties ondubbelzinnig blijken. In de “grote hoeveelheid correspondentie” heeft het Hof althans niets gevonden dat concreet wijst op werkzaamheden die zijn te koppelen aan de betalingen. In combinatie met de tegenstrijdige verklaringen in het strafonderzoek (zie 2.19 en 2.37), het onder de feiten geciteerde berichtenverkeer en de context van die berichten, kan dat alleen betekenen dat belanghebbende [bedrijf 7] en [bedrijf 8] heeft geholpen om voor [naam 3] , [naam 4] en [naam 7] (en/of hun opdrachtgevers) betalingen te verrichten die zijzelf niet rechtstreeks konden doen. [naam 3] c.s. gebruiken in hun berichten letterlijk de term ‘witwassen’ (zie 2.15, 2.28, 2.31 en 2.32). Belanghebbende kon aan een en ander een bijdrage leveren, omdat zij met legitieme activiteiten substantiële winsten behaalde, die konden worden ‘afgeroomd’ met gefingeerde kosten. Ondertussen lijkt [naam 3] te hebben kunnen bepalen dat [bedrijf 7] moest worden opgedoekt toen [naam 5] bij de autoriteiten in beeld kwam als ‘facilitator’. Daarna neemt [bedrijf 8] kennelijk de plaats in van [bedrijf 7] en gaat belanghebbende betalingen zonder duidelijke titel doen aan [bedrijf 8] . De rol van belanghebbende komt uiteindelijk het duidelijkst in beeld bij de betaling aan de advocaat aan [naam 7] . [naam 6] schrijft aan [naam 3] voor de betaling van € 15.000 te moeten wachten op een betaling van iemand die vanaf een Rabobankrekening betaalt (zie 2.34). Op de desbetreffende dag (20 oktober 2015) maakt belanghebbende € 18.150 vanaf haar Rabobankrekening over aan [bedrijf 8] . Aan die betaling is een factuur te koppelen van 19 oktober 2015 voor een bedrag van precies € 15.000 plus € 3.150 omzetbelasting (zie 2.23 en 2.25). Dat het aan naïviteit van [naam 1] – toen een registeraccountant met opdrachten bij banken – te wijten is dat hij belanghebbende voor tonnen aan facturen liet betalen zonder dat daar iets tegenover stond, zoals hij ter zitting heeft verklaard, is ongeloofwaardig.
4.9. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de in geding zijnde navorderingsaanslagen vpb terecht in stand gelaten, en daarmee de beschikkingen belastingrente, waartegen geen zelfstandige gronden zijn gericht, eveneens. Nu tot die bevinding is gekomen met toepassing van de normale bewijslastverdeling, hoeft niet nader op omkering en verzwaring van de bewijslast te worden ingegaan.
Aftrek van voorbelasting (omzetbelasting)
4.10. De rechtbank heeft de omzetbelasting op de facturen aan belanghebbende van [bedrijf 7] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] niet als voorbelasting aftrekbaar geacht voor belanghebbende. Die facturen zijn namelijk niet uitgereikt voor aan belanghebbende verrichte goederenleveringen of diensten. Aan de weigering van het recht op aftrek bij belanghebbende staat niet in de weg dat de uitreikers van de facturen de daarop vermelde omzetbelasting op aangifte hebben voldaan, aldus de rechtbank.
4.11. Belanghebbende heeft tegen dat oordeel onder meer aangevoerd dat aan de facturen wel leveringen van goederen dan wel diensten ten grondslag liggen. Zo dat niet (geheel) het geval zou zijn, meent belanghebbende alsnog recht op aftrek van voorbelasting te hebben, mede gelet op het beginsel van fiscale neutraliteit en het rechtszekerheidsbeginsel, en omdat de uitreikers van de facturen de daarop vermelde omzetbelasting op aangifte hebben voldaan. Voor het geval het Hof anders zou oordelen, beroept belanghebbende zich op onderdeel 3.5 van het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 6 december 2013, nr. BLKB 2014-704M (hierna: het besluit van 6 december 2013).
4.12.1. Om de in 4.8 vermelde redenen acht het Hof het buiten redelijke twijfel dat aan de facturen van [bedrijf 7] , [bedrijf 8] en [bedrijf 9] geen goederenleveringen of diensten aan belanghebbende ten grondslag liggen. Op die facturen is daarom ten onrechte omzetbelasting vermeld. Die omzetbelasting zijn de uitreikers van de facturen enkel op voet van artikel 37 van de Wet op de omzetbelasting 1968 verschuldigd geworden en daarvoor kan bij belanghebbende geen recht op aftrek van voorbelasting ontstaan. Aftrek van voorbelasting is immers niet mogelijk bij een handeling die niet aan de omzetbelasting is onderworpen (HvJ 13 maart 2025, Greentech SA, C-640/23, ECLI:EU:C:2025:175, punten 40-41).
4.12.2. Het beroep op het besluit van 6 december 2013 slaagt evenmin. In onderdeel 3.5.2 van dat besluit is slechts goedgekeurd dat de aftrek van ten onrechte op factuur vermelde omzetbelasting bij de ontvanger van die factuur in stand kan blijven, wanneer die ontvanger voldoende zorgvuldig is geweest. Daarvan is in dezen geen sprake. Veeleer is de situatie aan de orde waarin volgens de besluitgever altijd moet worden nageheven: de ontvanger van de factuur is te kwader trouw.
4.13. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ook de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht in stand gelaten, alsook de daarbij gegeven beschikking belastingrente.
Zorgvuldigheid inspecteur
4.14. Voor zover belanghebbende in hoger beroep heeft bedoeld een zelfstandige klacht te formuleren over schending van het zorgvuldigheidsbeginsel, op de grond dat de inspecteur te weinig eigen onderzoek heeft verricht, faalt die klacht ook. Voorafgaand aan het afronden van het boekenonderzoek en het vaststellen van de diverse aanslagen heeft belanghebbende ruimschoots voldoende gelegenheid gehad om de opheldering te geven over de aard van de betalingen aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [naam 9] (zie 2.8). Het Hof ziet daarom geen reden om te oordelen dat de inspecteur onzorgvuldig te werk is gegaan.
Vergrijpboeten vpb
4.15. De rechtbank heeft overtuigend aangetoond geacht dat belanghebbende, door het verwerken van betalingen waar geen prestaties tegenover stonden als zakelijke uitgaven, en deze in aftrek te brengen, de betrokken aangiften vennootschapsbelasting onjuist heeft gedaan, dat daardoor te weinig belasting is geheven en dat belanghebbende daarop ook bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op de kennis van [naam 1] als registeraccountant, zijn verklaring dat hij de aangiften zelf voorbereidde en de omvang van de ten onrechte als zakelijke uitgaven verantwoorde betalingen en het trachten te maskeren van deze als zakelijke uitgaven (rov. 63 van de uitspraak van de rechtbank). Afgezien van een matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank geen reden gezien de op voet van artikel 67e van de AWR opgelegde vergrijpboeten te verminderen.
4.16. Belanghebbende heeft tegen die beoordeling in hoger beroep onder meer aangevoerd dat wetenschap van belanghebbende, althans [naam 1] , omtrent de niet-aftrekbaarheid van de door de inspecteur in aftrek geweigerde uitgaven nergens uit blijkt, laat staan dat zij wist dat, door de desbetreffende bedragen toch af te trekken, te weinig belasting zou worden geheven. Verder betwist belanghebbende dat zij, althans [naam 1] , ten tijde van het doen van de aangiften wist dat tegenover de betalingen geen werkzaamheden waren verricht. Voor zover de vergrijpboeten betrekking hebben op andere correcties dan die in verband met de betalingen aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [naam 9] , stelt zij niet ter zitting te hebben verklaard dat niet in geschil is dat het privéuitgaven betreft.
4.17.1. Naar het oordeel van het Hof is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat de primitieve aanslagen vpb voor de jaren 2015 tot en met 2018 tot te lage bedragen zijn vastgesteld. Het opzet bestaat erin dat [naam 1] als bestuurder van belanghebbende, en daarmee belanghebbende, de aangiften vpb voor die jaren bewust onjuist heeft ingevuld en heeft doen indienen. Het kan in redelijkheid niet anders zijn dan dat [naam 1] steeds heeft geweten dat de betalingen van belanghebbende aan [bedrijf 7] , [bedrijf 8] , [bedrijf 9] en [naam 9] , geen zakelijke uitgaven van belanghebbende waren, maar onttrekkingen. De verklaring ter zitting in hoger beroep van [naam 1] dat hij is misleid en dat belanghebbende door zijn naïviteit (veel) te veel heeft betaald voor werkzaamheden van (de vennootschappen van) de broers [naam 5] , acht het Hof ongeloofwaardig. Concrete aanwijzingen ontbreken immers dat belanghebbende ten minste enige tegenprestatie heeft gekregen (zie 4.8). Ook voor het overige is die verklaring van [naam 1] ongeloofwaardig, want hij zou zich dan op geen moment in de periode waarin de betalingen zijn gedaan moeten hebben gerealiseerd dat tienduizenden euro’s voor niets worden betaald. Dat is in redelijkheid niet voorstelbaar, zeker gelet op de achtergrond van [naam 1] als registeraccountant. Verder komt in aanmerking dat de werkelijke, onzakelijke aard van de betalingen is verhuld, niet alleen door de facturen en de betalingen met vage omschrijvingen, maar ook door wisselende en ongeloofwaardige verklaringen van [naam 1] over tegenprestaties die zouden zijn verricht. Gelet nog steeds op zijn kennis en ervaring als registeraccountant, is het buiten redelijke twijfel dat [naam 1] zich evenzeer steeds bewust ervan is geweest dat de aangiften vpb, die hij zelf heeft voorbereid en waarin de betalingen als zakelijke uitgaven in mindering zijn gebracht, onjuist waren.
4.17.2. Ten aanzien van de overige correcties is in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank vermeld dat (de gemachtigde van) belanghebbende heeft verklaard dat “ervan uit kan worden gegaan dat de overige correcties privé-uitgaven zijn” en dat “haar standpunt is dat voor het niet-juist aangeven van deze betalingen geen sprake is van opzet noch van grove schuld.” Afgezien daarvan heeft belanghebbende onvoldoende gemotiveerd betwist dat van privéuitgaven sprake is. Voor zover het niet van algemene bekendheid is dat privéuitgaven ten behoeve van de aandeelhouder niet aftrekbaar zijn bij het bepalen van de winst van de vennootschap, wist [naam 1] dat als registeraccountant zeker, zodat ook in zoverre opzet van belanghebbende bewezen is.
4.17.3. Het Hof onderschrijft wat betreft de hoogte van de vergrijpboeten de overwegingen van de rechtbank in de rechtsoverwegingen 65 tot en met 67 van de bestreden uitspraak.
4.18. De rechtbank heeft daarom de vergrijpboeten bij de navorderingsaanslagen vpb terecht niet verminderd anders dan vanwege de omstandigheid dat de redelijke termijn was overschreden.
Vergrijpboete omzetbelasting
4.19. De op voet van artikel 67f van de AWR opgelegde vergrijpboete in verband met het aftrekken van omzetbelasting die niet in rekening is gebracht voor leveringen van goederen of diensten, heeft de rechtbank in grote lijnen op dezelfde gronden terecht bevonden als de vergrijpboeten bij de navorderingsaanslagen vpb.
4.20. Daartegen heeft belanghebbende aangevoerd dat zij niet wist dat de omzetbelasting is afgetrokken die niet in rekening is gebracht voor leveringen van goederen of diensten dan wel dat voorbelasting is afgetrokken in verband met privé-uitgaven.
4.21. Het Hof onderschrijft evenwel de overwegingen van de rechtbank over de vergrijpboete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting in rechtsoverwegingen 71 tot en met 74 van de bestreden uitspraak. Hetgeen belanghebbende in hoger beroep naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een andere beoordeling, mede in het licht van hetgeen hiervoor in 4.17 is overwogen over de vergrijpboeten bij de navorderingsaanslagen vpb.
4.22. De rechtbank heeft daarom de vergrijpboete bij de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht niet verminderd anders dan vanwege de omstandigheid dat de redelijke termijn was overschreden. Ook het Hof acht de boete passend en geboden.
Proceskosten bezwaar
4.23. De rechtbank heeft de toegekende kostenvergoedingen in de uitspraken op bezwaar over de navorderingsaanslagen vpb en over de naheffingsaanslag, van in totaal € 795, passend geacht. Daarbij heeft zij overwogen dat toepassing van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: BPB), waar de inspecteur zich ter zitting bij de rechtbank op heeft beroepen, niet onredelijk was en matiging van de kostenvergoeding met een factor 0,5 rechtvaardigt.
4.24. Belanghebbende heeft in hoger beroep geklaagd over de gehanteerde waarde per punt en de wegingsfactor. De kostenvergoeding had moeten worden bepaald door uit te gaan van twee punten, de hoge waarde per punt, wegingsfactor 1 en een vermenigvuldigingsfactor van 1,5, zowel in de zaken over de vpb als in die over de omzetbelasting.
4.25. De klacht slaagt. De gehanteerde lage waarde per punt moet namelijk worden geacht discriminatoir te zijn (vgl. HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, r.o. 5.8.2). Bovendien ziet het Hof onvoldoende aanleiding voor de toepassing van artikel 2, lid 2, van het BPB, nu boeten met duizenden euro’s zijn verminderd. Omdat de inspecteur zich voor het overige heeft gerefereerd aan het oordeel van het Hof, en de andere aspecten van de berekening van de te vergoeden kosten dus niet ter discussie heeft gesteld, zal het Hof niet beoordelen of reeds in de bezwaarfase met betrekking tot de naheffingsaanslag omzetbelasting samenhang aanwezig was, en evenmin of in de uitspraak op bezwaar over die naheffingsaanslag terecht de vermenigvuldigingsfactor van 1,5 is toegepast voor de kostenvergoeding.
4.26. Met inachtneming daarvan zal het Hof hierna onder 5 het bedrag aan kosten voor de behandeling van het bezwaar nader vaststellen.
Proceskosten en griffierecht beroep
4.27. Beoordeling van de klachten over de vergoeding van het griffierecht en de toegekende kostenvergoeding voor het geding in beroep is niet nodig. Het oordeel over de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar brengt namelijk mee dat de beroepen alsnog gegrond worden verklaard en dat de kosten voor het geding in beroep opnieuw, met inachtneming van de gegrondverklaring van de beroepen, moeten worden bepaald. Tevens bestaat op grond van artikel 8:74, lid 1, van de Awb recht op vergoeding van het griffierecht.
Slotsom
4.28. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep gegrond is, zij het uitsluitend op het punt van de proceskostenvergoeding in de bezwaarfase.
5 Kosten
5.1. Aanleiding bestaat om de inspecteur te veroordelen in kosten van belanghebbende, te weten die voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
5.2.1. De te vergoeden kosten voor het geding in hoger beroep bedragen in beginsel € 2.721 (2 punten, € 907 per punt, wegingsfactor 1, vermenigvuldigingsfactor 1,5, voor vijf samenhangende zaken). Voor de samenhang geldt daarbij het volgende. Bij alle in geding zijnde aanslagen gaat het geschil in de kern erover of belanghebbende een zakelijke reden had om de betalingen te doen in verband waarmee de inspecteur kostenaftrek en aftrek van voorbelasting heeft geweigerd. En, zo nee, of haar opzet te verwijten valt door desondanks de kostenaftrek en aftrek van voorbelasting in aanmerking te nemen. Mede in acht genomen de in alle zaken identieke kwesties over nevenbeslissingen, konden de werkzaamheden van de rechtsbijstandverlener in alle zaken nagenoeg identiek zijn. Daaraan doet niet af dat met betrekking tot de vpb nog een rechtskundig betoog is gehouden over het renpaardenarrest en betreffende de omzetbelasting een beroep is gedaan op het besluit van 6 december 2013.
5.2.2. Omdat het gelijk van belanghebbende in hoger beroep echter slechts is terug te voeren op punten van ondergeschikt belang, te weten met betrekking tot kostenvergoedingen en vergoeding van griffierecht, bestaat aanleiding om de kosten voor het geding in hoger beroep met toepassing van artikel 2, lid 2, van het BPB nader, en lager, vast te stellen op € 1.360,50.
5.3. Ten aanzien van de kosten voor het geding in eerste aanleg geldt hetzelfde als voor de kosten van het geding in hoger beroep. Die kosten zijn derhalve eveneens € 1.360,50. Daarop komt alleen wel in mindering de vergoeding waartoe de rechtbank de inspecteur en de Staat reeds heeft veroordeeld van € 328. Het Hof zal de inspecteur daarom betreffende het geding in eerste aanleg slechts (aanvullend) veroordelen tot vergoeding van € 1.032,50.
5.4. De te vergoeden kosten in verband met de behandeling van de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen vpb en de daarbij opgelegde vergrijpboeten bedragen € 1.941 (2 punten, € 647 per punt, wegingsfactor 1, vermenigvuldigingsfactor 1,5 vanwege vier samenhangende zaken). Datzelfde bedrag moet de inspecteur vergoeden voor de behandeling van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en de daarbij opgelegde vergrijpboete.
5.5. Conform het verzoek daartoe van belanghebbende zal het Hof tevens beslissen over de wettelijke rente.
6 Beslissing
Het Hof:
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, J-P.R. van den Berg en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 23 september 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl. Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
- bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl. Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: