ECLI:NL:GHAMS:2025:2350 - Gerechtshof Amsterdam - 9 september 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Arrest inhoud
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.351.467/01 zaaknummer rechtbank: C/15/290129 / FA RK 19-3511
beschikking van de meervoudige kamer van 9 september 2025 in de zaak van
[de vader] , wonende te [plaats A] , verzoeker in hoger beroep, hierna: de vader, advocaat: mr. B. Wernik te Haarlem,
en
[de moeder] , wonende op een geheim adres, verweerster in hoger beroep, hierna: de moeder, advocaat: mr. E.P.J. Appelman te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
-
de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );
-
[stiefvader] (hierna: de stiefvader).
In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem, hierna: de raad.
1 De zaak in het kort
1.1 De zaak gaat over de omgang tussen [minderjarige] (9 jaar) en de vader.
1.2 De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 22 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] afgewezen. De vader is het daar niet mee eens en wil – kort gezegd – dat er alsnog een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] wordt vastgesteld. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking en verzoekt het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen. Ook verzoekt de moeder te bepalen dat het de vader voor een periode van twee jaar zal worden verboden een nieuw verzoek met betrekking tot de omgang te doen.
2 De procedure in hoger beroep
2.1 De vader is op 20 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2 De moeder heeft op 9 april 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3 [minderjarige] heeft het hof in een brief laten weten wat zij van de zaak vindt. De voorzitter heeft ter zitting in hoger beroep kort en zakelijk verslag gedaan van de inhoud van deze brief.
2.4 De zitting heeft op 16 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-
de stiefvader;
-
de raad, vertegenwoordigd door R. Bark.
3 De feiten
3.1 De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) hebben tot augustus 2018 een relatie met elkaar gehad. Tijdens deze relatie is [minderjarige] geboren [in] 2016 te [plaats A] .
3.2 De moeder oefent het gezag over [minderjarige] alleen uit. De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.3 [minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader, die in 2021 met elkaar gehuwd zijn.
3.4 Bij beschikking van 29 januari 2020 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de beslissing over de omgangsregeling aangehouden en de raad verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag of het belang van [minderjarige] zich al dan niet tegen een omgangsregeling verzet en als dit niet het geval is, met welke regeling zij het beste af is.
3.5 De raad heeft op 18 mei 2020 een rapport en advies uitgebracht.
3.6 Bij beschikking van 15 juli 2020 heeft de rechtbank de beslissing over de omgangsregeling pro forma aangehouden en, voor zover hier van belang, bepaald dat partijen zich moeten aanmelden bij het Omgangshuis voor begeleide omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] en dat de moeder de vader eenmaal per maand per mail dient te informeren over [minderjarige] . Ook heeft de rechtbank de raad verzocht na afloop van het traject bij het Omgangshuis aanvullend onderzoek te verrichten ten aanzien van de omgang en de rechtbank opnieuw te adviseren over de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en over de informatieverstrekking.
3.7 De raad heeft op 26 mei 2021 een nader rapport en advies uitgebracht.
3.8 Bij beschikking van 5 oktober 2021 heeft de rechtbank de beslissing over de omgangsregeling pro forma aangehouden en bepaald dat partijen uiterlijk op 25 januari 2022 de rechtbank schriftelijk dienen te informeren over de uitkomsten van het hulpverleningstraject.
3.9 Bij beschikking van 6 mei 2022 heeft de rechtbank de beslissing over de omgang- en informatieregeling pro forma aangehouden zodat de zaak gelijktijdig behandeld kon worden met de ook bij de rechtbank lopende zaak over het gezag en de geslachtsnaamwijziging.
3.10 Bij beschikking van 31 maart 2023 heeft de rechtbank de beslissing over de omgangsregeling pro forma aangehouden en bepaald dat de ouders de rechtbank uiterlijk op 22 september 2023 schriftelijk dienen te informeren over de uitkomsten van het traject bij de Praktijk Irene Heim (hierna: de Praktijk).
3.11 Namens de Praktijk heeft [naam] , NVO Orthopedagoog-Generalist in een rapport van 11 juli 2023 verslag gedaan van haar bevindingen.
4 De omvang van het hoger beroep
4.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader, om een omgangsregeling vast te stellen op grond waarvan de vader iedere week op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , afgewezen.
4.2 De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat alsnog een omgangsregeling wordt vastgesteld op grond waarvan de vader iedere week op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur omgang heeft met [minderjarige] , waarbij de vader haar zal halen en brengen.
4.3 De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en te bepalen dat de vader voor een periode van twee jaar, te rekenen vanaf datum van de in deze procedure te wijzen beschikking, zal worden verboden een nieuw verzoekschrift tot omgang in te dienen.
5 De motivering van de beslissing
Het wettelijk kader
5.1 Op grond van artikel 1:377a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een kind het recht op omgang met zijn ouders. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vaststelt dan wel, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang ontzegt. Ingevolge artikel 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts indien:a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind; ofb. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang; ofc. het kind dat twaalf jaar of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouders of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken; ofd. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
De standpunten
5.2 De vader meent dat de rechtbank zijn inleidende verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ten onrechte heeft afgewezen. De vader kan niet begrijpen dat niet wordt toegewerkt naar contactherstel nu de rechtbank meerdere malen heeft benadrukt dat het in het belang is van [minderjarige] om te weten wie haar vader is en dat zij wordt voorbereid om een eerste omgangsmoment met haar vader te hebben. De moeder werkt niet mee met de hulpverlening om toe te werken aan contactherstel. Zij lijkt hierdoor niet te willen dat het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt hersteld.
5.3 De moeder voert aan dat de rechtbank het inleidende verzoek van de vader op goede gronden heeft afgewezen. De vaststelling van een omgangsregeling is in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . [minderjarige] heeft haar vader al vanaf haar tweede levensjaar niet meer gezien en kan daardoor niet van de een op de andere dag in fysiek contact worden gesteld met haar vader. Door een verzoek in te dienen tot vaststelling van een omgangsregeling laat de vader zien dat hij niet in staat is om zich in te leven in de leefwereld van [minderjarige] . Volgens de moeder is het onjuist dat zij degene is die medewerking weigert te verlenen aan de hulpverlening gericht contactherstel. Het is juist de vader die jarenlang procedures voert zonder een concreet voorstel voor omgang te doen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er rust moet komen voor [minderjarige] en de moeder. Immers, de moeder kan ook niet toekomen aan traumaverwerking zolang er steeds procedures lopen.
Het advies van de raad
5.4 De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om geen omgangsregeling vast te stellen. De raad ziet op dit moment geen mogelijkheden voor de vaststelling van een omgangsregeling omdat de moeder onvoldoende in staat is om emotionele toestemming aan [minderjarige] te geven voor omgang met de vader. De moeder heeft op dit moment rust en ruimte nodig voor traumatherapie. Wel is het van belang dat wordt onderzocht hoe op termijn omgang kan worden vormgegeven tussen de vader en [minderjarige] . Contactherstel zal immers steeds moeilijker worden indien langer wordt gewacht. Ook kan het uitblijven van omgang mogelijk leiden tot verlatingsproblematiek bij [minderjarige] . De raad heeft daarom geadviseerd om een toekomstperspectief op te nemen in de beschikking.
De beoordeling
5.5 Aan het hof ligt de vraag voor of een omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader.
5.6 Als uitgangspunt geldt dat een kind en een ouder recht hebben op omgang met elkaar. Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en een goede band met hen te onderhouden. Het kan echter ook voorkomen dat een situatie ontstaat waarin het in strijd komt met zwaarwegende belangen van het kind om een (verdere) poging te doen tot omgang of contactherstel. Dat is in deze zaak het geval. Het hof zal het verzoek om een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader vast te stellen dan ook afwijzen. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
5.7 Uit de stukken in het dossier en wat is besproken op de zitting in hoger beroep blijkt het volgende. Tussen de ouders is sprake van een zeer belast verleden. Daardoor is op dit moment sprake van een ernstig verstoorde verhouding tussen hen. De moeder kampt met trauma’s, die zij heeft opgedaan door jegens haar gepleegd huiselijk geweld tijdens de relatie met de vader. [minderjarige] is daarvan deels getuige geweest. In 2018 heeft de moeder met [minderjarige] de woning waarin partijen samenwoonden verlaten, waarna zij geruime tijd in een woning van de Blijf Groep heeft gewoond. In haar rapport van 11 juli 2023 (zie 3.11) meldt de Praktijk dat geen mogelijkheden worden gezien om de begeleide omgang van de vader met [minderjarige] daadwerkelijk te starten. [minderjarige] laat veel signalen van boosheid zien en de mogelijkheid van contact roept bij haar zichtbaar stress op. [minderjarige] geeft zowel verbaal als non-verbaal duidelijk aan dat zij geen contact met de vader wil. De Praktijk adviseert om rust te creëren door, in ieder geval een bepaalde periode, niet te streven naar het opstarten van omgang. Het is dan wel noodzakelijk dat in die periode gewerkt wordt aan het verwerken van trauma's. Na die periode zou wederom gekeken kunnen worden hoe de ontwikkeling van [minderjarige] verloopt en hoe veel ruimte er ontstaat om toe te werken naar contactherstel. Een belemmerende factor in dit proces is de ernstig verstoorde relatie tussen alle betrokkenen. Bij een eventueel vervolg van het traject is het noodzakelijk dat zowel vader als moeder begeleiding krijgen in de manier van communiceren over en met elkaar.
5.8 Gelet op de traumaklachten van de moeder lijkt er geen enkele mogelijkheid te zijn om op dit moment enige vorm van (minimaal) contact met de vader te kunnen verdragen. De moeder informeert de vader niet meer over [minderjarige] . De vader heeft de moeder ook op Whatsapp geblokkeerd. Gezien het beeld dat de moeder van de vader heeft, acht het hof het evenmin aannemelijk dat de moeder op korte termijn in staat zal zijn [minderjarige] te begeleiden en ondersteunen bij de omgang met de vader. Daarbij merkt het hof op dat de vader in het verleden weinig heeft gedaan om dat beeld in positieve zin bij te stellen. Zo heeft hij de moeder in 2022 gemeld dat er een kans bestaat dat hij – en dus mogelijk ook [minderjarige] – drager is van een gen dat een verdikking van de hartspier kan veroorzaken, terwijl hij op dat moment al lange tijd wist dat hij geen drager is van het desbetreffende gen, omdat dat uit erfelijkheidsonderzoek van het AMC eind 2019 was gebleken. Daarnaar gevraagd, heeft de vader ter zitting geen verklaring daarvoor kunnen geven, evenmin als voor zijn onjuist gebleken uitlatingen jegens de moeder en de Praktijk dat de rechter zou hebben bepaald dat hij geen onderhoudsplicht heeft voor [minderjarige] . Dit soort confabuleren draagt niet bij aan herstel van vertrouwen.
5.9 Ook bij [minderjarige] acht het hof op dit moment te weinig draagvlak voor omgang met de vader aanwezig. [minderjarige] heeft sinds de beëindiging van de relatie tussen de ouders bij de moeder gewoond en sindsdien heeft er niet tot nauwelijks omgang of ander contact tussen [minderjarige] en de vader plaatsgevonden. Het laatste contact is jaren geleden geweest. De ouders hebben zich in april 2022 aangemeld voor een traject bij de Praktijk, voor begeleide omgang. [minderjarige] heeft herhaaldelijk bij de Praktijk, en laatstelijk nog in haar brief aan het hof, laten weten dat zij op dit moment geen contact wil met de vader. Zij voelt weerstand tegen contact en omgang met de vader en heeft daaraan geen enkele behoefte, zo heeft zij verklaard. Vanwege de weerstand bij [minderjarige] heeft de Praktijk in juli 2023 geconcludeerd dat geen mogelijkheden worden gezien om begeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] te starten. Sindsdien heeft geen contact meer plaatsgevonden met de Praktijk en is geen andere hulpverlening of (begeleide) omgang gestart.
5.10 Gezien het voorgaande ziet het hof, in lijn met het advies van de raad, op dit moment geen mogelijkheden voor de vaststelling van een omgangsregeling, omdat zwaarwegende belangen van [minderjarige] zich daartegen verzetten. Het is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de moeder de komende jaren de ruimte krijgt om onbelemmerd te werken aan traumaherstel, zoals de Praktijk ook heeft geadviseerd. Dat moet erin resulteren dat zij [minderjarige] emotionele toestemming kan geven om toe te werken naar contactherstel met de vader. Gezien de ernst van de trauma’s bij de moeder acht het hof het aannemelijk dat een ruime periode van naar verwachting al gauw twee jaar daarvoor noodzakelijk zal zijn. Het hof verwacht van de moeder dat zij die periode ook daadwerkelijk daarvoor benut, in het belang van [minderjarige] . Daarna kunnen de moeder en/of de vader zich opnieuw tot de hulpverlening wenden om toe te werken aan contactherstel tussen de vader en [minderjarige] . Gelet op het voorgaande acht het hof ook een eenmalige ontmoeting, zoals door de vader verzocht ter zitting in hoger beroep, op dit moment in strijd met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.11 De moeder heeft verzocht te bepalen dat de vader gedurende twee jaar wordt verboden een nieuw verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling in te dienen. Het hof overweegt dat er in deze zaak geen aanleiding bestaat om het door artikel 6 EVRM beschermde recht op toegang tot de rechter van de vader te beperken. Toewijzing van een dergelijk verzoek kan enkel plaatsvinden in zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld indien alleen al het starten van een nieuwe procedure door de vader als een onrechtmatige daad jegens de moeder en/of [minderjarige] zou moeten worden aangemerkt, bijvoorbeeld in een evident geval van misbruik van procedeerbevoegdheid. Daar is geen sprake van, ook al niet omdat het de vader in beginsel vrij staat zich na verloop van een jaar na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking weer tot de rechter te wenden (art. 1:377e lid 2 BW). Het hof hoopt dat de vader inziet dat een dergelijk verzoek vermoedelijk te vroeg zal komen. Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen.
5.12 Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
6 De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, J.M. van Baardewijk en J.W. Brunt, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 9 september 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.