Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2316 - Gerechtshof Amsterdam - 26 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:231626 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.351.642/01 zaaknummer rechtbank: C/15/354364 / JU RK 24-979

beschikking van de meervoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak van

[de man] , wonende te [plaats A] , verzoeker in hoger beroep, hierna: de vader of de man, advocaat: mr. M.D. Balesar te Heerhugowaard,

en

[de vrouw] , wonende te [plaats B] , verweerster in hoger beroep, hierna: de moeder of de vrouw, advocaat: mr. B. Stelling te Velsen-Zuid.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:

  • de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] );

  • de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers (hierna: de GI).

In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie [plaats B] , hierna: de raad.

1 De zaak in het kort

1.1 De zaak gaat over de zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] (11 jaar).

1.2 De kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kinderrechter) heeft in een beschikking van 27 november 2024 (hierna: de bestreden beschikking) een zorgregeling vastgesteld. Daarbij is bepaald dat [minderjarige] – kort gezegd – om het weekend bij de vader verblijft, dat de vader tenminste één keer per week met [minderjarige] belt en in welke vakantie [minderjarige] wanneer bij welke ouder verblijft. De vader is het daar niet mee eens en wil dat er een andere zorgregeling komt. De moeder is het wel eens met de bestreden beschikking. De GI wil dat het hof een raadsonderzoek gelast, zodat er een goed onderbouwd advies kan worden gegeven over de meest geschikte zorgregeling.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 De vader is op 27 februari 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2 De moeder heeft op 19 maart 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3 De GI heeft op 26 maart 2025 een verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep ingediend.

2.4 Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

  • een bericht van de zijde van de moeder van 9 april 2025;

  • een bericht van de zijde van de vader van 2 juli 2025, met twee producties

2.5 Het hof heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft dat gedaan bij ongedateerde brief, ingekomen bij het hof op 1 juli 2025. De voorzitter heeft de inhoud van deze brief, samengevat, aan partijen voorgehouden.

2.6 De zitting heeft op 17 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.J.C. Engels, waarnemend advocaat voor mr. M.D. Balesar;

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

  • een vertegenwoordiger van de GI;

  • de raad, vertegenwoordigd door L.C.M. Varkevisser.

3 De feiten

3.1 De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:

  • [minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats B] . De ouders zijn getrouwd geweest en zijn op 16 mei 2022 gescheiden. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder.

3.2 Bij (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 29 maart 2022 is de volgende zorgregeling vastgesteld:

3.3 Bij beschikking van de kinderrechter van 24 januari 2023 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van de kinderrechter van 14 januari 2025 is deze ondertoezichtstelling laatstelijk verlengd tot 24 januari 2026.

3.4 Bij beschikking van 6 februari 2024 heeft de kinderrechter de zorgregeling zoals vermeld onder 3.2 onverkort gehandhaafd, met dien verstande dat: -de vader en [minderjarige] minimaal twee weekenden per maand omgang met elkaar hebben, waarbij de GI de regie voert over de planning van de weekenden tussen de vader en [minderjarige] ; -de vader uiterlijk de 20e van elke maand zijn werkrooster dient door te geven aan de GI, die met behulp van dit werkrooster een omgangsrooster met betrekking tot de weekenden tussen de vader en [minderjarige] opstelt en dat omgangsrooster zo spoedig mogelijk aan de ouders van [minderjarige] toestuurt.

4 De omvang van het hoger beroep

4.1 De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking – voor zover hier van belang – met wijziging van de beschikking van 6 februari 2024, het volgende bepaald

4.2 De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking:

  • een (flexibele) zorgregeling vast te stellen, gebaseerd op zijn werkrooster, die in de praktijk haalbaar en uitvoerbaar is zodat de omgang tussen de vader en [minderjarige] spoedig hervat kan worden, waarbij de vader vóór elke 20e van de maand zijn werkrooster aanlevert bij de GI, zodat de GI een omgangsrooster kan vaststellen op basis van het werkrooster van de vader, en te bepalen dat in de weken waarin een omgangsweekend niet mogelijk is, dit wordt vervangen door een moment doordeweeks, zodat structureel contact tussen de vader en [minderjarige] gewaarborgd kan blijven;

  • te bepalen dat de haal- en brengregeling evenredig tussen de ouders zal worden verdeeld, bij zowel de uitvoering van de zorgregeling als bij de verdeling van vakanties en feestdagen;

  • te bepalen dat [minderjarige] beide kerstdagen doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de reguliere vakantieverdeling in de eerste week van de kerstvakantie verblijft, en oud en nieuw doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de reguliere vakantieverdeling in de tweede week van de kerstvakantie verblijft, en het jaar erop andersom en dat dan op deze manier jaarlijks afgewisseld;

  • te bepalen dat niet de volledige verantwoordelijkheid voor de wekelijkse belmomenten enkel bij de vader komt te liggen, maar de moeder de omgang en belmomenten ook (positief) blijft stimuleren en verantwoordelijkheid hierin krijgt.

4.3 De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.4 De GI verzoekt het hof een onderzoek door te raad te gelasten, zodat er een goed onderbouwd advies kan worden gegeven over de meest geschikte zorgverdeling.

5 De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader

5.1 Uit artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter voor de duur van de ondertoezichtstelling op verzoek van de GI een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Op verzoek van onder andere een met het gezag belaste ouder en de GI kan de kinderrechter deze beslissing wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.

De standpunten van partijen

5.2 De vader stelt dat de kinderrechter ten onrechte de zorgregeling heeft gewijzigd. De vader heeft door zijn werk als cabin attendant bij Transavia veel onregelmatige diensten. Het is voor hem daarom niet mogelijk om zaterdag en zondag als vaste vrije dag te benutten. Doordat de vader de zorgregeling niet kan nakomen, heeft hij nu al 2,5 maand geen contact met [minderjarige] gehad. Dit is schadelijk voor [minderjarige] en niet in zijn belang. Een raadsonderzoek of de benoeming van een bijzondere curator kan mogelijk zorgen voor meer inzicht in de problematiek tussen partijen, de gezinssituatie bij zowel de vader als de moeder en waarom er geen verbetering komt in de situatie van [minderjarige] . De haal- en brengregeling wil de vader tussen de ouders verdelen zodat [minderjarige] zal gaan ervaren dat hij vrij contact kan hebben met beide ouders en dit vanuit de andere ouder wordt gestimuleerd. De regeling ten aanzien van de kerstdagen en oud en nieuw wil de vader in het belang van [minderjarige] gewijzigd zien door het aantal wisselmomenten te beperken, zodat er voor hem meer rust en stabiliteit is.

5.3 De moeder vindt dat de kinderrechter terecht de zorgregeling heeft gewijzigd. De vaste zorgregeling is het meest in het belang van [minderjarige] , die structuur en voorspelbaarheid nodig heeft. Een flexibele zorgregeling zoals eerder was vastgesteld is in de praktijk niet goed haalbaar voor de ouders, omdat het hen niet lukt uitvoering aan die regeling te geven. De moeder heeft bovendien het gevoel dat er alleen van haar zijde flexibiliteit wordt verwacht en niet van de zijde van de vader. Ook de moeder heeft een werkrooster dat niet zomaar kan worden aangepast. De moeder wenst ook de haal- en brengregeling te handhaven, mede omdat zij geen rijbewijs heeft en het telkens reizen met openbaar verzoek te belastend is voor [minderjarige] . De regeling van de kerstdagen en oud en nieuw wil de moeder eveneens ongewijzigd laten omdat het in het belang van [minderjarige] is dat hij op deze wijze elk jaar een feestdag met het gezin kan doorbrengen. De moeder onderschrijft dat een raadsonderzoek dan wel de benoeming van een bijzondere curator zinvol zal zijn.

5.4 De GI is van mening dat het, gezien de ontstane situatie en het gebrek aan een werkbare regeling, noodzakelijk is dat het hof een raadsonderzoek instelt met betrekking tot een passende zorgregeling voor [minderjarige] . De afgelopen periode is duidelijk geworden dat de regeling, zoals deze door de kinderrechter is vastgesteld, niet werkt omdat het de vader niet lukt de vooraf vastgestelde weekenden vrij te zijn en de zorgregeling na te komen. Voorts zijn er nog steeds conflicten tussen de ouders en is een constructieve samenwerking niet mogelijk. Het is daarom nodig dat een objectieve partij onderzoekt wat het meest in het belang van [minderjarige] is. Verder is de GI voorstander van het beperken van het aantal wisselmomenten tijdens de kerstdagen en oud en nieuw.

5.5 De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd een raadsonderzoek te gelasten, zodat er meer zicht komt op de problematiek in het gezin. Er is een stagnatie in de ontwikkeling van [minderjarige] en er zijn zorgen in hoeverre hij emotionele toestemming vanuit de moeder krijgt om de vader te zien. Het is belangrijk dat de stem van [minderjarige] naar voren komt en een raadsonderzoek kan daarvoor zorgen. Ook de benoeming van een bijzondere curator acht de raad in het belang van [minderjarige] .

De beoordeling door het hof

(i) Het raadsonderzoek

5.6 Het hof acht zich voldoende ingelicht over de thuissituatie bij beide ouders, de bestaande problematiek tussen hen en de belangen van [minderjarige] , aangezien de GI al sinds januari 2023 en ook nu nog bij de ouders en [minderjarige] betrokken is in het kader van de ondertoezichtstelling. Hierdoor heeft het hof voldoende informatie over en inzicht in de bestaande situatie om een beslissing te geven met betrekking tot de verzoeken die in deze procedure zijn gedaan.. Het hof wijst dit verzoek dan ook af. Gelet hierop en met name gelet op het feit dat de gezinsvoogd de belangen van [minderjarige] voorop stelt ziet het hof evenmin aanleiding tot de benoeming van een bijzondere curator.

(ii) De zorgregeling

5.7 Er is sprake van een verstoorde verstandhouding tussen de ouders. Het lukt de ouders, ondanks de ingezette hulpverlening en interventies van de zijde van GI in het kader van de OTS nog altijd niet om op een adequate wijze met elkaar te communiceren. Daar komt bij dat er een dynamiek tussen hen lijkt te zijn ontstaan waarbij het vooral de moeder is die zich heeft aangepast aan het werkrooster van de vader om de zorgregeling te realiseren. In de afgelopen periode heeft de vader veel diensten in het weekend moeten draaien, waardoor hij de omgang met [minderjarige] heeft moeten afzeggen, wat weer tot een teleurstelling leidde bij [minderjarige] . Dit heeft ertoe geleid dat [minderjarige] en de vader elkaar bijna drie maanden niet hebben gezien. [minderjarige] heeft een grote behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid in de nakoming van de zorgregeling. Het hof onderschrijft hierbij ook het door de raad geschetste belang van [minderjarige] om zijn vader zo snel mogelijk en met regelmaat te zien. Het is van belang dat er duidelijke afspraken komen over de omgang waar alle partijen zich aan (kunnen) houden. Het hof begrijpt dat de moeder zich niet altijd kan conformeren aan het werkrooster van de vader, maar het is sinds jaren een gegeven dat de vader een baan heeft met onregelmatige diensten en veelal in de weekenden moet werken. Flexibiliteit is daarom noodzakelijk van beide partijen. De moeder ervaart een gebrek aan verantwoordelijkheid van de kant van de vader als die (onverwachts) de omgang moet afzeggen. Afgesproken contacten moeten zoveel mogelijk door de vader worden nagekomen, ook in het belang en ter bescherming van [minderjarige] . Ter zitting heeft de vader gezegd dit in te zien. Hij realiseert zich dat het zijn verantwoordelijkheid is om duidelijk te communiceren als hij zelf onvoorzien beperkt wordt in zijn mogelijkheden om uitvoering te geven aan de zorgregeling. Het hof gaat ervan uit dat de vader zich hieraan zal houden. Van de moeder verwacht het hof tegelijkertijd dat zij [minderjarige] zal stimuleren in het contact en de omgang met zijn vader. Gelet op het voorgaande zal het hof de zorgregeling wijzigen, in die zin dat [minderjarige] één vast weekend en één flexibel weekend per maand bij de vader verblijft. Dit betekent dat de vader ook in het vaste weekend de verantwoordelijkheid heeft hieraan invulling te geven en zich in het belang van [minderjarige] hieraan dient aan te passen. Gelet hierop ziet het hof geen aanleiding om te bepalen dat een weekend waarin geen omgang heeft plaatsgehad, dient te worden vervangen door een doordeweeks moment. De omgang in het vaste weekend zal ieder eerste weekend van de maand plaatsvinden. Het flexibele weekend dient in onderling overleg tussen de ouders te worden bepaald, nadat de vader zijn werkrooster van de aankomende maand heeft ontvangen. De vader dient het rooster uiterlijk vóór de 20e van de voorafgaande maand naar de moeder te sturen. De GI zal hierbij, met het oog op de toekomst waarbij partijen de communicatie over de zorgregeling zonder tussenkomst van een derde moeten afspreken, geen bepalende rol meer spelen maar– in het kader van de ondertoezichtstelling – een monitorende functie innemen en waar nodig de ouders ondersteunen.

(iii) Halen en brengen

5.8 Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de vader [minderjarige] ophaalt en terugbrengt naar de moeder,. De reisafstand tussen de woningen van beide ouders is aanzienlijk en de moeder heeft geen rijbewijs, waardoor zij afhankelijk is van het openbaar vervoer. Niet alleen de moeder, maar ook [minderjarige] zou dan lang moeten reizen om van het ene naar het andere huis te komen. Dat is niet in zijn belang. Het hof wijst dit verzoek van de vader daarom af.

(iv) Kerstdagen en oud en nieuw

5.9 Ten aanzien van de kerstdagen en oud en nieuw oordeelt het hof als volgt. Het hof is van oordeel dat de kerstdagen en oud en nieuw door de jaren heen evenredig verdeeld dienen te worden tussen de ouders, waarbij [minderjarige] het ene jaar kerst bij de ene ouder doorbrengt en oud en nieuw bij de andere, en het andere jaar precies omgekeerd. Op deze manier is er voldoende structuur voor [minderjarige] en blijft het aantal overgangsmomenten beperkt. Het hof zal het verzoek van de vader op dit punt daarom toewijzen.

(v) Wekelijkse belmomenten

5.10 Beide ouders hebben ter zitting in hoger beroep aangegeven dat momenteel uitvoering wordt gegeven aan de in de bestreden beschikking vastgestelde belregeling en dat beide ouders ook hun verantwoordelijkheid hierin nemen. Het hof gaat ervan uit dat de ouders dit blijven continueren en zal daarom de bestreden beschikking ten aanzien van de wekelijkse belmomenten bekrachtigen.

6 De beslissing

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de reguliere zorgregeling en de regeling ten aanzien van de kerstdagen en oud en nieuw, en in zoverre opnieuw rechtdoende;

bepaalt dat [minderjarige] bij de vader verblijft het eerste (volle) weekend van iedere maand en één flexibel weekend in de maand van vrijdag 17.30 uur of vanuit school als dat is overeengekomen tussen de ouders, tot zondag 19.00 uur, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder dan wel school en [minderjarige] op zondag om 19.00 uur weer terugbrengt bij de moeder. Voor het flexibele weekend stuurt de vader uiterlijk vóór de 20e van elke voorafgaande maand het vertaalde werkrooster over de komende maand toe aan de moeder, aan de hand waarvan dat flexibele weekend in onderling overleg bepaald wordt;

bepaalt dat [minderjarige] beide kerstdagen doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de reguliere vakantieverdeling in de eerste week van de kerstvakantie verblijft, en oud en nieuw doorbrengt bij de ouder bij wie hij volgens de reguliere vakantieverdeling in de tweede week van de kerstvakantie verblijft, en het jaar erop andersom en dat op deze manier jaarlijks afgewisseld;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de haal- en brengregeling, de belregeling, en de vakanties;

wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, A.N. van de Beek en P.F.E Geerlings, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 26 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.