Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2268 - Gerechtshof Amsterdam - 26 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:226826 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.339.943/01 zaaknummer rechtbank: C/15/336163 / FA RK 23-366

beschikking van de meervoudige kamer van 26 augustus 2025 in de zaak van

[de vader] , wonende te [plaats A] , verzoeker in hoger beroep, hierna: de vader, advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal,

en

[de moeder] , wonende op een bij het gerechtshof bekend adres, verweerster in hoger beroep, hierna: de moeder, advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:

  • de minderjarige [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] );

  • de minderjarige [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).

In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem, hierna: de raad.

1 De zaak in het kort

1.1 De zaak gaat over de vraag of een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] (10 jaar) en [minderjarige 2] (11 jaar) (hierna: de kinderen) moet worden vastgesteld.

1.2 De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 22 januari 2024 (hierna: de bestreden beschikking) het verzoek van de vader, om een omgangsregeling tussen de kinderen en hem vast te stellen, afgewezen. De vader is het daar niet mee eens en wil dat zijn verzoek alsnog wordt toegewezen. Het hof zal de beschikking van de rechtbank bekrachtigen en legt hierna uit hoe het tot deze beslissing komt.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 De vader is op 11 april 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2 De moeder heeft op 14 juni 2024 een verweerschrift ingediend.

2.3 Het hof heeft verder een bericht van de zijde van de vader van 16 september 2024 met bijlagen ontvangen.

2.4 De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gesproken.

2.5 De zitting heeft op 26 september 2024 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;

  • de raad, vertegenwoordigd door W. Daalderop.

De advocaat van de vader heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

2.6 De raad heeft ter zitting op 26 september 2024 aangeboden om informatie op te vragen over de hulpverlening ten behoeve van de moeder en de kinderen. Het hof heeft de behandeling van de zaak pro forma aangehouden in afwachting van deze informatie. Tevens heeft het hof daarbij aan de raad verzocht om, op basis van die verkregen informatie, het hof schriftelijk te adviseren over onder meer de mogelijke belemmeringen voor de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

2.7 Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:

  • een bericht van de zijde van de raad, ingekomen op 29 januari 2025 waarin hij verzoekt om verduidelijking van de opdracht aan de raad;

  • een bericht van de zijde van de raad van 20 maart 2025 waarin hij meedeelt dat de informatie over de hulpverlening op korte termijn zal worden toegezonden.

2.8 De raad heeft op 21 maart 2025 een brief met bijlagen toegestuurd waarin de verslagen van de hulpverlening zijn opgenomen.

2.9 Na ontvangst van de brief van de raad met informatie over de hulpverlening van de moeder en de kinderen heeft het hof op 29 april 2025 een brief gezonden aan de raad, met afschrift aan partijen, waarin het hof constateert dat niet op alle onderzoeksvragen antwoord is gegeven. Op 27 mei 2025 heeft het hof een bericht van de zijde van de raad ontvangen inhoudende dat de onderzoeksvragen niet kunnen worden beantwoord en dat nader onderzoek noodzakelijk is om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden.

2.10 Naar aanleiding van laatstgenoemde brief van de raad heeft het hof partijen verzocht zich uit te laten over de gewenste voortgang van de procedure. Daarna heeft het hof de volgende stukken ontvangen:

  • een bericht van de zijde van de vader van 26 juni 2025 met bijlage;

  • een bericht van de zijde van de moeder van 30 juni 2025 met bijlage.

3 De feiten

3.1 De ouders zijn [in] 2013 in [plaats A] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op 29 mei 2017 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel (locatie Almelo) van 13 februari 2017.

3.2 De vader heeft zowel de Nederlandse als de Syrische nationaliteit. De moeder heeft de Irakese nationaliteit.

3.3 De vader en de moeder zijn de ouders van:

  • [minderjarige 2] , geboren [in] 2013 te [plaats A] ;

  • [minderjarige 1] , geboren [in] 2015 te [plaats B] (Frankrijk).

De moeder oefent alleen het gezag over de kinderen uit. Zij wonen bij de moeder.

3.6 Bij beschikking van 11 oktober 2021 van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen, afgewezen. In genoemde beschikking is de moeder verplicht om de vader maandelijks te informeren over de ontwikkeling van de kinderen op het gebied van – onder mogelijk meer – voortgangsrapportages, hulpverleningsrapportages, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van recente foto’s en afschriften van schoolrapporten van de kinderen.

3.8 De vader heeft de kinderen sinds 2 september 2020 niet meer gezien.

4 De omvang van het hoger beroep

4.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen tussen de kinderen en hem, afgewezen.

4.2 De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen tussen de kinderen en hem, waarbij de omgang desgewenst onder begeleiding van een professionele derde zoals Spirit, stapsgewijs wordt opgebouwd, te beginnen met een paar uur omgang op zaterdag of zondag, waarbij wordt toegewerkt naar een omgangsregeling waarbij de kinderen eens per 14 dagen van vrijdag 15.00 tot zondag 18.00 uur bij de vader verblijven.

4.3 De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht

5.1 Voordat het hof zich kan buigen over de grieven van partijen, moet worden beoordeeld – vanwege het internationale karakter van de zaak – of de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling kennis te nemen. Deze beoordeling dient ambtshalve plaats te vinden. Ten tijde van de indiening van het (inleidend) verzoekschrift tot vaststelling van een omgangsregeling hadden de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter ten aanzien van het verzoek rechtsmacht toekomt (artikel 7, eerste lid, Verordening Brussel II ter ). De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld naar Nederlands recht. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen.

Het wettelijk kader

5.2 Uit artikel 1:377e, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling kan wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Volgens het tweede lid van dit artikel kan de rechter op verzoek van een ouder een beslissing waarbij de omgang is ontzegd (waarmee gelijk moet worden gesteld: een afwijzing van een verzoek om omgang) tevens wijzigen na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.

Uit artikel 1:377a, tweede en derde lid, BW volgt dat de rechter een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht kan vaststellen Afwijzing van een verzoek om omgang kan slechts plaatsvinden indien:

a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of

b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of

c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of

d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.

De standpunten

5.3 De vader meent dat alsnog een omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen hem en de kinderen. Volgens de vader is sprake van gewijzigde omstandigheden die maken dat op dit moment wel een omgangsregeling moet worden vastgesteld. Als geen omgangsregeling wordt vastgesteld bestaat het risico dat de vader steeds verder uit beeld raakt.

5.4 De moeder voert aan dat de rechtbank op goede gronden het inleidende verzoek van de vader heeft afgewezen. De moeder vreest dat de positieve ontwikkeling van de kinderen, met name die van [minderjarige 2] , zal stagneren indien een omgangsregeling met de vader wordt vastgesteld.

De beoordeling door het hof

5.5 Tussen de ouders staat niet (langer) ter discussie dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:377e, tweede lid, BW, onder andere omdat inmiddels geen hulpverlening meer bij het gezin van moeder en de kinderen betrokken is, de vader (Nederlandse) taalles volgt en een cursus ‘ontspannen opvoeden’ heeft gevolgd.

5.6 Aan het hof ligt de vraag voor of een omgangsregeling moet worden vastgesteld tussen de kinderen en de vader. Nadat de raad op 27 mei 2025 heeft bericht niet in staat te zijn de onderzoeksvragen te beantwoorden en dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is, heeft de vader verzocht om inderdaad een nader raadsonderzoek te gelasten. Het hof acht zich echter voldoende voorgelicht op basis van de door de raad opgevraagde informatie over de hulpverlening van de moeder en de kinderen en ziet geen aanleiding om een nader raadsonderzoek te gelasten. Bij dit oordeel speelt een rol dat een nader raadsonderzoek de kinderen, en met name [minderjarige 2] , onnodig zal belasten. Het hof acht dit niet in hun belang. Het hof overweegt daartoe als volgt.

5.7 Als uitgangspunt geldt dat een kind en een ouder recht hebben op omgang met elkaar. Het is voor een kind van groot belang om beide ouders te kennen en een goede band met hen te onderhouden. Het kan echter ook voorkomen dat een situatie ontstaat waarin het in strijd met zwaarwegende belangen van het kind is om een poging te doen tot omgang of contactherstel. Van een dergelijke situatie is in deze zaak sprake. Naar het oordeel van het hof is het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen op dit moment in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.

5.8 Uit de stukken en uit de zitting in hoger beroep trekt het hof de conclusie dat de ouders ieder een andere beleving hebben van wat is gebeurd tijdens de relatie. Volgens de moeder heeft de vader haar tijdens de relatie mishandeld. De vader ontkent dit. Onduidelijk is gebleven wat er precies is voorgevallen tussen de ouders. Wel heeft de huisarts vastgesteld dat de moeder vermoedelijk kampt met PTSS. In de periode van september 2023 tot april 2024 heeft de moeder traumabehandeling ontvangen. Deze traumabehandeling heeft een positief effect gehad op haar. Zo zijn haar herbelevingen verminderd en durft zij de kinderen alleen te laten buitenspelen. Desondanks zijn de lichamelijke klachten en de stemmingsproblematiek van de moeder nog onverminderd aanwezig. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder naar voren gebracht dat de huidige procedure ervoor heeft gezorgd dat haar klachten zijn toegenomen. In overleg met de huisarts is een afspraak bij de psychiater ingepland en is de moeder gestart met antidepressiva. Ook gaat de moeder nog steeds iedere week naar groepstherapie. Het hof acht aannemelijk dat de traumaklachten van de moeder dusdanig groot zijn dat, wanneer de vader – op welke manier dan ook – weer in haar leven wordt betrokken, zij daar zoveel klachten door krijgt dat zij niet langer voldoende beschikbaar zal zijn voor de kinderen. Vanwege deze traumaklachten lijkt er geen enkele mogelijkheid te zijn om op dit moment enige vorm van (minimaal) contact met de vader te kunnen verdragen. Gezien het beeld dat de moeder van de vader heeft, acht het hof evenmin aannemelijk dat de moeder in staat zal zijn de kinderen te begeleiden en ondersteunen bij de omgang met de vader. Ook ter zitting is bij het hof het beeld ontstaan dat bij de moeder op dit moment geen draagvlak bestaat om een omgangsregeling tussen de vader en de kinderen te ondersteunen. Omdat de kinderen, gelet op hun leeftijd, nog grotendeels afhankelijk zijn van hun moeder, is het in hun belang dat de moeder er voor hen kan zijn. Voorkomen moet worden dat de kinderen onbedoeld belast worden met de traumaklachten van de moeder, wanneer de moeder deze klachten langdurig zal ervaren. Dat zou de ontwikkeling van de kinderen niet ten goede komen.

5.9 Bij de kinderen zelf acht het hof ook te weinig draagvlak voor omgang met de vader aanwezig. De kinderen hebben na de beëindiging van de relatie tussen de ouders bij de moeder gewoond en sindsdien heeft er niet tot nauwelijks omgang of ander contact tussen de kinderen en de vader plaatsgevonden. Het laatste contact is jaren geleden (september 2020) geweest. Het (eerdere) verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de kinderen is in 2021 afgewezen, nadat een bijzondere curator op verzoek van de rechtbank onderzoek had gedaan. Uit dat onderzoek is destijds naar voren gekomen dat mogelijk sprake was van een trauma bij [minderjarige 2] . Zo vertelde [minderjarige 2] over nare gebeurtenissen met haar vader. Ook constateerde de bijzondere curator dat de jaren voorafgaand aan haar onderzoek sprake is geweest van veel stress waardoor beide ouders minder beschikbaar waren voor de kinderen in emotionele zin. Hoewel de vader ontkent dat mishandeling zou hebben plaatsgevonden, constateerde de bijzondere curator bij [minderjarige 2] signalen dat er wel nare dingen zouden zijn gebeurd bij haar vader. De bijzondere curator achtte het ten aanzien van [minderjarige 2] belangrijk dat therapie werd gestart, waarbij stap voor stap wordt onderzocht op welke manier [minderjarige 2] het beste kan worden geholpen. Het starten van omgang tussen [minderjarige 2] en de vader zou volgens de bijzondere curator leiden tot onrust en dit zou ook invloed hebben op de behandeling van [minderjarige 2] . Daarom adviseerde de bijzondere curator dat het belangrijk is [minderjarige 2] de kans te geven om eerst een goede behandeling te krijgen zodat zij in staat kan worden gesteld om op termijn contactherstel met de vader aan te kunnen. Ten aanzien van [minderjarige 1] constateerde de bijzondere curator dat zij vanwege haar jongere leeftijd geen actieve herinneringen had aan de periode dat de ouders nog bij elkaar waren. [minderjarige 1] liet minder een reactie zien op stress. Toch concludeerde de bijzondere curator ook ten aanzien van [minderjarige 1] om geen omgang op te starten omdat er een aantal risico’s kleefden aan de situatie waarin alleen [minderjarige 1] contact heeft met de vader. De afgelopen jaren is hulpverlening ingezet voor de kinderen. Uit de door de raad opgevraagde verslagen van de hulpverlening blijkt dat [minderjarige 2] nog steeds hulpverlening ontvangt voor haar traumaklachten. Eind 2024 heeft [minderjarige 2] besloten dat zij wil starten met EMDR therapie. Begin dit jaar (2025) heeft een gesprek plaatsgevonden en is kennisgemaakt met de therapeut die de EMDR therapie zal begeleiden. Ook hierom is het hof van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van de kinderen is om te starten met omgang tussen de vader en de kinderen. Weliswaar is de behandeling van [minderjarige 1] in 2023 op positieve wijze afgerond, maar nog steeds geldt dat het niet in het belang van de ontwikkeling van beide kinderen moet worden geacht als de één wel en de ander niet contact heeft met de vader, terwijl, zoals hiervoor overwogen, de moeder niet in staat lijkt [minderjarige 1] daarin te ondersteunen.

5.10 Het is positief dat de vader zich sinds de bestreden beschikking heeft aangemeld voor de cursus Triple P en, nadat bleek dat deze niet zinvol was, de cursus ‘ontspannen opvoeden’ heeft afgerond. Ook is ter zitting in hoger beroep gebleken dat de vader twee keer per week Nederlandse les volgt en dat hij zich heeft ingeschreven bij het ROC voor begrijpend lezen zodat hij op termijn in de Nederlandse taal in contact kan treden met de kinderen. Gelet op de zwaarwegende belangen van de kinderen, zoals hiervoor omschreven, ziet het hof echter geen mogelijkheden voor de vaststelling van een omgangsregeling. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

5.11 Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;

wijst het meer of anders verzochte in hoger beroep af.

Deze beschikking is gegeven door mr. A.V.T. de Bie, mr. M.C. Schenkeveld en mr. E.S. Jansen, in tegenwoordigheid van mr. M. Hermans als griffier en is op 26 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.