Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Amsterdam

ECLI:NL:GHAMS:2025:2177 - Gerechtshof Amsterdam - 19 augustus 2025

Arrest

ECLI:NL:GHAMS:2025:217719 augustus 2025

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

zaaknummer: 200.351.822/01 zaaknummer rechtbank: C/15/344200/ FA RK 23-4524

beschikking van de meervoudige kamer van 19 augustus 2025 in de zaak van

[de vader], wonende te [plaats A] , verzoeker in hoger beroep, hierna: de vader, advocaat: mr. A. Taheri-Bhajan te Capelle aan den IJssel,

en

[de moeder] , wonende te [plaats A] , verweerster in hoger beroep, hierna: de moeder, advocaat: mr. H. Ruder te Alkmaar.

Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:

  • de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).

In de procedure heeft een adviserende taak: de Raad voor de Kinderbescherming, gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem, hierna: de raad.

1 De zaak in het kort

De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (3 jaar) en over de omgang met zijn vader, waarover de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) op 9 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) een beslissing heeft gegeven.

2 De procedure in hoger beroep

2.1 De vader is op 3 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.

2.2 De moeder heeft op 1 mei 2025 een verweerschrift ingediend.

2.3 Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:

  • een bericht van de zijde van de moeder van 7 juli 2025 met een productie;

  • een bericht van de zijde van de vader van 14 juli 2025 met twee producties.

2.4 De zitting heeft op 17 juli 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en M. Abdi, tolk in de Perzische taal,

  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,

  • de raad, vertegenwoordigd door L.C.M. Varkevisser.

3 De feiten

3.1 De vader en de moeder (hierna gezamenlijk: de ouders) zijn de ouders van:

  • [minderjarige] , geboren [in] 2022, te [plaats A] . De ouders hebben van 2020 tot mei 2021 een affectieve relatie met elkaar gehad. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend.

4 De omvang van het hoger beroep

4.1 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat het verzoek van de vader om de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten, wordt afgewezen en bepaald dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] als volgt is:

  • in de even weken verblijft [minderjarige] van zaterdag 08.00/09.00 uur tot zondag 08.00/09.00 uur bij de vader;

  • in de oneven weken verblijft [minderjarige] op zondag van 08.00/09.00 uur tot 17.00/17.30 uur bij de vader;

  • iedere dinsdag verblijft [minderjarige] van 08.00/09.00 uur tot 18.30/19.30 uur (na het eten) bij de vader en met ingang van 1 januari 2025: iedere dinsdag van 08.00/09.00 uur tot woensdag 08.00/09.00 uur.

4.2 De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de reguliere omgangsregeling, te bepalen dat partijen worden belast met het gezamenlijk gezag over [minderjarige] , alsmede de omgangsregeling uit te breiden waarbij [minderjarige] in de oneven weken van zondagochtend 08.00/09.00 uur tot maandagochtend 08.00/09.00 uur naar de kinderopvang bij de vader verblijft, althans dat een zodanige regeling wordt vastgesteld als het hof juist acht.

4.3 De moeder verzoekt de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5 De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader

5.1 Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Uit het tweede lid van voornoemd artikel volgt dat indien dit verzoek ertoe strekt de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten en de andere ouder met dit gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.

De standpunten

5.2 De vader vindt dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek tot gezamenlijk gezag heeft afgewezen. Hij stelt daartoe het volgende. Het wettelijk uitgangspunt is gezamenlijk gezag en slechts in uitzonderlijke gevallen wordt het gezamenlijk gezag niet toegewezen. Het is in het belang van [minderjarige] dat partijen zullen worden belast met de uitoefening van het gezamenlijk gezag over hem en dat de vader betrokken wordt bij het nemen van beslissingen over de opvoeding en verzorging. Dit geeft hem een meer gelijkwaardige positie waarbij de moeder het overleg met hem moet aangaan en er voor [minderjarige] meer weloverwogen beslissingen kunnen worden genomen. Voorts zorgt gezamenlijk gezag ervoor dat hij informatie over [minderjarige] van instanties kan ontvangen en opvragen. De ouders zijn in staat om samen beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige] zijn. De ouders communiceren met elkaar via WhatsApp en er is geen ruzie. De verhouding tussen de ouders is niet van dien aard dat gevreesd moet worden dat de belangen van [minderjarige] worden geschaad bij uitoefening van het gezamenlijk gezag. De vader wil zich inzetten voor het herstel van de onderlinge communicatie. Ten aanzien van de omgang stelt de vader dat de extra overnachting in het belang van [minderjarige] is en bijdraagt aan een evenwichtige verdeling tussen de ouders van de tijd met [minderjarige] .

5.3 De moeder is van mening dat de rechtbank het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag terecht heeft afgewezen. Er bestaat geen basis voor gezamenlijk gezag aangezien de communicatie tussen de ouders flink is verstoord. De moeder heeft op verschillende manieren, waaronder met hulpverlening van verschillende instanties, geprobeerd hieraan met de vader te werken, maar dit is tot nu toe niet gelukt. Ten aanzien van de uitbreiding van de omgangsregeling heeft de moeder ter zitting in hoger beroep dat zij zich hier in beginsel niet tegen verzet, maar dat daarvoor nodig is dat de overdrachten onbelast moeten verlopen, hetgeen nu niet het geval is. De moeder heeft geprobeerd de overdracht normaal en ontspannen te laten plaatsvinden, maar de vader lijkt zijn gevoelens niet opzij te kunnen zetten, aldus de moeder.

Advies van de raad

5.4 De raad heeft tijdens de zitting in hoger beroep als volgt verklaard. Ten aanzien van het gezag biedt de raad aan een onderzoek te verrichten. Dit onderzoek zal zich richten op de vraag of de vader en de moeder in staat zijn om gezamenlijk gezag uit te oefenen, welke methodieken daarvoor moeten worden ingezet, welke zorgen daar mogelijk bij aanwezig zijn en wat zou kunnen werken voor beide ouders. Verder ziet de raad tegen de door de vader voorgestelde uitbreiding van de omgangsregeling geen bezwaren.

De beoordeling door het hof

Gezag

5.5 Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende voorgelicht om een beslissing over het gezag te kunnen nemen en zal het aanbod van de raad tot het verrichten van een onderzoek dan ook passeren.

5.6 Het hof overweegt als volgt. Op grond van de stukken en wat op de zitting in hoger beroep is besproken, constateert het hof dat er tussen de ouders al sinds lange tijd een zeer moeizame verstandhouding bestaat. De korte (turbulente) relatie van de ouders, waarbij zij nooit hebben samengewoond, is in 2021 beëindigd, nog voordat de moeder wist dat ze zwanger was van [minderjarige] . [minderjarige] is in februari 2022 geboren en sindsdien zijn diverse hulpverleningsinstanties bij het gezin betrokken geweest. Deze hulpverlening was erop gericht de samenwerking en communicatie tussen de ouders te verbeteren. Deze hulpverleningstrajecten hebben tot onvoldoende verbetering van de situatie geleid en hebben er niet toe kunnen leiden dat er een structurele basis is gelegd om vertrouwen in elkaar te hebben. De ouders hebben in het kader van “Ouderschap Blijft” drie gesprekken gehad bij MEE & de Wering. Het is partijen niet gelukt om met elkaar overeenstemming te vinden in de verwachtingen met betrekking tot de opvoeding en afspraken rondom [minderjarige] . De verschillen in beleving van en zienswijze ten aanzien van de omgang met elkaar maar ook over de afspraken die zijn gemaakt over de omgang met [minderjarige] bleken echter te groot en de hulpverlening is daarom ook beëindigd, zo schrijft een medewerker van MEE & de Weering in een emailbericht van 20 juli 2023. Ook is de voorgestelde mediation niet van de grond gekomen. Er is dan ook geen verbetering in het vertrouwen ten opzichte van elkaar opgetreden en evenmin enige verbetering in de onderlinge verstandhouding opgetreden. De ouders zijn niet in staat gebleken om samen afspraken te maken, bijvoorbeeld over de overdrachtsmomenten, de inschrijving op de basisschool en de vakanties. De ouders kampen nog steeds met ex-partnerproblematiek. Het lukt partijen niet om als ouders voor [minderjarige] samen te werken en met elkaar te overleggen. De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar en maken elkaar verwijten. Het is duidelijk dat ieder van de ouders een andere vorm van communicatie heeft. De ouders hebben nog de nodige stappen te zetten om vertrouwen in elkaar op te bouwen en vanuit daar mogelijk in de toekomst volledig en duurzaam invulling te kunnen geven aan gezamenlijk gezag, waarbij van belang is dat zij zich focussen op hun eigen rol en op hetgeen zij zelf kunnen doen om bij te dragen aan een betere verstandhouding in het belang van [minderjarige] . Tijdens de zitting in hoger beroep is gebleken dat de moeder bereid is om onder begeleiding van een derde met de vader in gesprek te gaan. Het is nu aan de vader om ook die bereidheid te tonen. [minderjarige] zou er veel baat bij hebben als het de ouders zou lukken om tot daadwerkelijke communicatie te komen en zo een betere samenwerking te bereiken.

5.7 Het hof is – gelet op het voorgaande – van oordeel dat partijen geen enkel vertrouwen in elkaar hebben en dientengevolge de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag minimaal noodzakelijke communicatie tussen de ouders tot nu toe ontbreekt. Niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd verbetering zal komen. Dit is de ouders al langere tijd niet gelukt. Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat de ouders op dit moment niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Bij gezamenlijk gezag zullen de conflicten, naar verwachting, verergeren. Er bestaat daarmee een onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] (verder) klem of verloren zal raken tussen de ouders, terwijl er geen zicht is op voldoende verbetering binnen afzienbare tijd. Het hof zal het verzoek van de vader daarom afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.

Omgang

5.8 Ten aanzien van de door de vader verzochte uitbreiding van de omgangsregeling, waarbij [minderjarige] van zondag op maandag een extra overnachting bij hem zal hebben overweegt het hof het volgende. Er zijn geen contra-indicaties voor een dergelijke uitbreiding van de omgang. [minderjarige] is al gewend om bij de vader te slapen en hierover zijn geen zorgen. Gesteld noch gebleken is dat een langer verblijf van [minderjarige] bij de vader niet mogelijk is of anderszins op bezwaren stuit. De stelling van de moeder dat de uitbreiding van de omgang voor de vader een praktische belemmering met zich meebrengt, omdat hij op maandag werkt en hij daardoor [minderjarige] niet naar de kinderopvang kan brengen, heeft de vader tijdens de zitting gemotiveerd betwist. Verder is de uitbreiding van de omgangsregeling van zondagochtend tot maandagochtend naar de kinderopvang in het belang van [minderjarige] omdat dit betekent dat er één, veelal spanningsvol, overdrachtsmoment minder zal zijn. Bovendien krijgt [minderjarige] zo de kans om intensiever en langer contact met de vader te hebben. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de door de vader verzochte omgangsregeling het meest aansluit bij het belang van [minderjarige] .

5.9 Dit leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij in het kader van de omgangsregeling is bepaald dat [minderjarige] in de oneven weken op zondag van 08.00/09.00 uur tot 17.00/17.30 uur bij de vader verblijft, en in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat [minderjarige] in de oneven weken bij de vader verblijft van zondag 08:00/09:00 uur tot maandagochtend naar de kinderopvang,

verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

Deze beschikking is gegeven door mrs. M.T. Hoogland, A.N. van de Beek en P.F.E Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 19 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.