Terug naar bibliotheek
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2025:1293 - Centrale Raad van Beroep - 28 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CRVB:2025:129328 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

24/2459 AW

Datum uitspraak: 28 augustus 2025

Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 20 september 2024, 24/4688 en 24/4689 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het Dagelijks Bestuur van Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (dagelijks bestuur)

SAMENVATTING

In deze uitspraak beoordeelt de Raad of het ontslag wegens een verstoorde arbeidsrelatie stand kan houden. De Raad is van oordeel dat een verdere vruchtbare samenwerking niet mogelijk is en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.J. Gerrits, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingebracht.

De korpschef heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.

De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 mei 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gerrits. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.J. Rutten, J.E.H. te Bokkel en M.T. Yntema.

OVERWEGINGEN

Inleiding

  1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.

1.1. Appellant was sinds [datum] werkzaam als [naam functie], laatstelijk in de rang van [rang] met een vaste aanstelling op de locatie [locatie].

1.2. Na een melding van appellant in oktober 2022 over een verstoorde verhouding met twee teamgenoten, heeft het dagelijks bestuur besloten extern bureau [extern bureau] in te schakelen met het doel om met de drie betrokkenen te werken aan het herstel van de onderlinge verhoudingen binnen het team. Daarbij is eerst ingezet op de verhoudingen tussen de drie betrokkenen om pas daarna het hele team te betrekken bij dat herstel. Toen in mei 2023 door de drie betrokkenen werd aangegeven dat het iets beter ging, is besloten het gesprek aan te gaan met het hele team, zonder dat daarbij de drie betrokkenen aanwezig waren. Op 1 juni 2023 heeft het team zich volgens het verslag van [extern bureau] unaniem tegen appellant uitgesproken. [extern bureau] heeft in het verslag ook de aard van de bezwaren die er leven binnen het team weergegeven. In een gesprek op 21 juni 2023 heeft de clustercommandant samen met de begeleider van [extern bureau] de uitkomst van het groepsgesprek aan appellant teruggekoppeld en gevraagd hierop te reageren. Vervolgens is appellant een week de gelegenheid gegeven na te denken over de consequentie van het feit dat het team het vertrouwen in hem heeft opgezegd. Daarover zou op 28 juni 2023 verder gesproken worden. Kort voor het afgesproken tijdstip heeft appellant zich telefonisch afgemeld voor dit gesprek.

1.3. Op 4 juli 2023 heeft het dagelijks bestuur aan appellant laten weten voornemens te zijn hem eervol ontslag te verlenen. Door de houding en opstelling van appellant is alle vertrouwen in een verdere samenwerking komen te vervallen. In een schriftelijke reactie van 8 juli 2023 weerspreekt appellant een aantal zaken uit het gespreksverslag van 21 juni 2023. Vervolgens heeft appellant zijn zienswijze gegeven op het voornemen tot het verlenen van eervol ontslag.

1.4. Met een besluit van 18 juli 2023 heeft het dagelijks bestuur aan appellant met ingang van 20 juli 2023 eervol ontslag verleend op grond van artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder h, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden vanwege een ernstig verstoorde arbeidsrelatie.Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.

1.5. Naar aanleiding van het advies van de bezwarencommissie personele aangelegenheden Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, waarin werd geconstateerd dat het besluit in wezen enkel berust op het verslag van [extern bureau] en het dagelijks bestuur niet zelf had geverifieerd of dat verslag een voldoende grondslag voor het ontslag kon bieden, heeft het dagelijks bestuur dit aspect verder onderzocht en een gesprek gevoerd met appellant. Daarna heeft op 5 april 2024 een gesprek plaatsgevonden met het team. De collega’s van appellant hebben unaniem uitgesproken niet meer bereid te zijn met appellant in gesprek te gaan over zijn terugkeer.

1.6. Met een besluit van 13 mei 2024 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur, onder aanvulling van de motivering, het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens het dagelijks bestuur is sprake van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie waardoor appellant niet langer in dienst kan blijven. De collega’s van appellant hebben in het gesprek met de leidinggevende unaniem kenbaar gemaakt niet meer met hem te willen samenwerken. Zij zien bovendien geen enkele basis voor een traject om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen. Bij het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het verslag gevoegd van het gesprek van 5 april 2024. Dit verslag is door alle leden van het team ondertekend en bevat concrete voorbeelden van incidenten en gedragingen van appellant. De collega’s verwijten appellant dat hij onberekenbaar en onvoorspelbaar is, instructies niet opvolgt en grensoverschrijdend gedrag vertoont. De collega’s hebben aangegeven dat er een onveilige situatie ontstaat als appellant zou terugkeren naar het [naam team] in [woonplaats].

Uitspraak van de rechtbank

  1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is geschonden. De rechtbank is verder van oordeel dat door het dagelijks bestuur niet onzorgvuldig is gehandeld door groepsgesprekken te voeren. Omdat appellant geen gehoor had gegeven aan het verzoek namen te noemen van collega’s om individuele gesprekken mee te voeren kon tot deze beslissing worden gekomen. De rechtbank is van oordeel dat voldoende blijkt dat sprake is van een vertrouwensbreuk en hiermee van een verstoorde arbeidsrelatie met appellant. Appellant heeft niet overtuigend weerlegd dat er met meerdere collega’s (grote) problemen in de samenwerking zijn. Het dagelijks bestuur heeft mogen uitgaan van een dusdanig verstoorde arbeidsverhouding dat er niet van kan worden uitgegaan dat appellant op een andere locatie mogelijk wel tot een goede samenwerking zal komen.

Het standpunt van appellant

  1. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Verder is er volgens appellant geen sprake van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie. De arbeidsrelatie was weliswaar enigszins verstoord maar had nog kunnen worden hersteld. Ook had hij elders binnen de organisatie herplaatst kunnen worden, aldus appellant.

Het oordeel van de Raad

4.1. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.

Zorgvuldigheid

4.2. Ook de Raad heeft geen grond gevonden om het onderzoek van het dagelijks bestuur onzorgvuldig of onjuist te achten. Ter zitting is gebleken dat er naar aanleiding van het advies van de bezwarencommissie door de clustercommandant meerdere teamleden zijn gepolst voor een individueel gesprek. Deze waren daar echter niet toe bereid, omdat de angst bestond dat de gespreksverslagen naar individuele collega’s zouden zijn te herleiden. Op dat moment is er voor gekozen om op 5 april 2024 een gesprek te houden met het hele team. Onder deze omstandigheden was deze keuze niet onredelijk. Daarbij komt dat appellant ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat die keuze ertoe heeft geleid dat de situatie dusdanig in zijn nadeel is gekanteld dat daardoor alsnog verstoorde verhoudingen zijn ontstaan. Omdat de aanvullende informatie het eerdere in het besluit ingenomen standpunt ondersteunde, namelijk dat het team geen vertrouwen meer had in appellant en dat men zich niet veilig voelde in zijn aanwezigheid, heeft het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond kunnen verklaren zonder appellant nog in de gelegenheid te stellen te reageren op het verslag van het gesprek van 5 april 2024. In deze beroepsgrond wordt dus geen grond gevonden om het onderzoek onzorgvuldig of de uitkomsten daarvan onjuist te achten. Appellant heeft zowel in beroep als in hoger beroep de gelegenheid gehad om zijn standpunt ten aanzien van het gespreksverslag van 5 april 2024 naar voren te brengen en heeft dat ook gedaan. Appellant is dan ook niet in zijn belangen geschaad.

Het ontslag

4.3. Wat appellant in hoger beroep ten aanzien van het ontslag heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak voldoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de hierop betrekking hebbende overwegingen en neemt die over. Daaraan voegt de Raad het volgende toe. Uit het [extern bureau]-bericht van 14 juni 2023 blijkt dat het [naam team] als geheel problemen in de samenwerking met appellant heeft ervaren. In het verslag zijn voorbeelden genoemd van de bezwaren van de teamleden, onder meer over dominant, bazig en onaangepast gedrag van appellant en een gebrek aan zelfreflectie. Ook is sprake van angst voor appellant en vertrouwt men hem niet. Met de aanvullende verklaringen van de collega’s op 5 juli 2024 is dit beeld bevestigd. Uit die verklaringen komt een eenduidig beeld van een ernstig verstoorde arbeidsrelatie met appellant naar voren. De collega’s hebben unaniem te kennen gegeven niet langer meer met appellant te willen samenwerken. Onder die omstandigheden heeft het dagelijks bestuur zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de verhoudingen dusdanig verstoord waren dat geen uitzicht meer bestond op herstel van een vruchtbare samenwerking. Daarbij is van belang dat juist bij een team van brandweerlieden, die veelal in gevaarlijke en risicovolle omstandigheden hebben samen te werken, het van wezenlijk belang is om onvoorwaardelijk op elkaar te kunnen vertrouwen. Bij ontbreken van dit vertrouwen is het team niet in staat op de vereiste wijze te functioneren.[1] Terugkeer van appellant zou dan ook leiden tot de voor het dagelijks bestuur terecht onaanvaardbare situatie dat een goede en veilige uitoefening van de brandweertaken in gevaar komt.

4.4. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat onder de hiervoor geschetste omstandigheden het dagelijks bestuur terecht niet is overgegaan tot plaatsing van appellant op een andere locatie. Gelet op de aard van de verstoorde arbeidsrelatie kon het dagelijks bestuur er niet op vertrouwen dat appellant op een andere locatie wel tot een goede samenwerking zou kunnen komen. Daarbij komt dat [naam functie] woonachtig dienen te zijn in de plaats van de brandweerpost waarbij zij zijn aangesteld. Omdat appellant nog steeds woonachtig is in [woonplaats] is plaatsing op een andere locatie ook reeds daarom niet mogelijk.

Conclusie en gevolgen

4.5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het ontslag in stand blijft.

  1. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en K.H. Sanders en M.B. van den Haak als leden, in tegenwoordigheid van S. Ploum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.

(getekend) H. Lagas

(getekend) S. Ploum

1 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4290.


Voetnoten

1 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4290.