ECLI:NL:CRVB:2025:1135 - Centrale Raad van Beroep - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
23/2070 WAD Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2023, 22/5279 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de staatssecretaris van Defensie (staatssecretaris)
Datum uitspraak: 24 juli 2025
Deze zaak gaat over de vraag of appellant vanwege zijn verhuizing in verband met een wijziging van zijn standplaats recht heeft op een tegemoetkoming in de verhuiskosten. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.A. van Helvoort, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 april 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Helvoort. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.N. Bruin.
OVERWEGINGEN
Inleiding
- Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1. Appellant is op 8 november 2021 geplaatst als opsporingsambtenaar T6 bij de Koninklijke Marechaussee brigade in [naam staanplaats] . Vanwege deze nieuwe standplaats is appellant op zoek gegaan naar een andere woning. Appellant is op 2 augustus 2021 van [plaats] naar een koopwoning in de plaats [woonplaats] verhuisd.
1.2. Appellant heeft op 15 november 2021 door middel van het formulier ‘aanvraag verhuiskosten’ verzocht om een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Op 10 december 2021 heeft appellant wederom verzocht om deze tegemoetkoming.
1.3. Bij besluit van 15 maart 2022 heeft de staatssecretaris de verzoeken van appellant afgewezen, omdat niet is voldaan aan artikel 3, eerste lid, in samenhang met artikel 1, eerste lid, van het VKBD.
1.4. Bij besluit van 20 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het besluit van 15 maart 2022 gehandhaafd.
Uitspraak van de rechtbank
- De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank volgt appellant niet in zijn betoog dat de staatssecretaris buiten de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is getreden door [woonplaats] niet op te nemen in de lijst van goedgekeurde vestigingsplaatsen voor de standplaats [naam staanplaats] . De rechtbank heeft ook het betoog van appellant dat in zijn geval toepassing had moeten worden gegeven aan de hardheidsclausule niet gevolgd. Volgens de rechtbank is het aan appellant om te onderbouwen dat het niet mogelijk is om binnen het 25 kilometergebied van zijn standplaats of in één van de goedgekeurde vestigingsplaatsen een woning te vinden en dat bijzondere omstandigheden nopen tot toepassing van de hardheidsclausule. Naar het oordeel van de rechtbank is appellant hierin niet geslaagd.
Het standpunt van appellant
- Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het oordeel van de Raad
- De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt.
4.1. Appellant beoogt met dit hoger beroep dat hij alsnog in aanmerking komt voor de gevraagde tegemoetkoming van € 6.000,- vanwege zijn verhuizing. Appellant voert daartoe aan dat [woonplaats] in de lijst van goedgekeurde vestigingsplaatsen thuishoort en dat in zijn geval de hardheidsclausule had moeten worden toegepast.
4.2. In artikel 3, eerste lid, van het VKBD is, voor zover hier van belang, bepaald dat de defensieambtenaar die bij verplaatsing verhuist naar het woongebied van zijn nieuwe standplaats aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de verhuiskosten. Het woongebied is volgens artikel 1, eerste lid, van het VKBD het gebied waarbij de afstand van de woning naar de plaats van tewerkstelling niet meer bedraagt dan 25 kilometer, alsmede een bij ministeriële regeling goedgekeurde plaats van vestiging.
4.3. Volgens de Nota van Toelichting
4.4. Op grond van artikel 31 van het VKBD kan van (onder meer) artikel 3 worden afgeweken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze regeling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de nieuwe woonplaats van appellant, [woonplaats] , buiten het 25 kilometergebied van zijn standplaats [naam staanplaats] is gelegen. Verder staat vast dat geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid tot het vaststellen van de in artikel 3, eerste lid, van het VKBD genoemde ministeriële regeling. Wel is in de bijlage bij het formulier Dfe 098, versie 9.2, ‘aanvraag verhuiskosten’ een lijst van goedgekeurde vestigingsplaatsen opgenomen. [woonplaats] staat daar niet bij.
4.6. In of bij de lijst is niet vermeld op grond van welke criteria een plaats in aanmerking komt voor goedkeuring als vestigingsplaats. De staatssecretaris heeft toegelicht dat het bij de op de lijst vermelde plaatsen gaat om groeikernen waar veel woningen zijn gebouwd. De lijst is evenwel al jaren niet geactualiseerd, zo is ter zitting namens de staatssecretaris bevestigd. Dat in de groeikernen van jaren geleden nu nog (veel) beschikbare woningen zijn, is niet gebleken. Dat in de periode van belang sprake was – en overigens ook nu nog steeds sprake is – van een oververhitte woningmarkt, met als gevolg een nijpend woningtekort in de omgeving van de standplaats van appellant, is niet bestreden. Appellant heeft nader toegelicht dat hij hierdoor bij het zoeken naar woonruimte veel problemen heeft ondervonden en dat het hem uiteindelijk gelukt is om via via een woning in [woonplaats] te kopen, nog voor de woning op de reguliere markt kwam. Gezien voornoemde omstandigheden en rekening houdend met de onder 4.3 omschreven belangen waarop de regeling ziet, te weten het bieden van een reële mogelijkheid tot het verkrijgen van een woning, het belang om te wonen op goed bereisbare afstand en het terugdringen van de automobiliteit, is de Raad van oordeel dat het onverkort vasthouden aan de genoemde lijst in dit geval tot een onbillijkheid van overwegende aard leidt. Daarbij is ook van belang dat de afstand van [woonplaats] tot de standplaats van appellant minder ver is dan sommige wel op die lijst voorkomende vestigingsplaatsen. Een en ander leidt tot de conclusie dat de staatssecretaris bij het bestreden besluit in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
Conclusie en gevolgen
4.7. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd, net als het bestreden besluit. De Raad ziet aanleiding om het besluit van 15 maart 2022 te herroepen en zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de staatssecretaris aan appellant de gevraagde tegemoetkoming in de verhuiskosten van € 6.000,- toekent.
- Aanleiding bestaat de staatssecretaris te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 647,- in bezwaar (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 647,-), € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,-) en op € 1.814,- in hoger beroep (1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). In totaal € 4.275,- voor verleende rechtsbijstand. Voorts dient de staatssecretaris het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir
Verplaatsingskostenbesluit Defensie.
Stb. 2012, 596, p. 34 en 37.
Stb. 2012, 596, p. 36.