Terug naar bibliotheek
College van Beroep voor het bedrijfsleven

ECLI:NL:CBB:2025:469 - Brief met I&R-overzicht is feitelijke mededeling en geen besluit - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:CBB:2025:46916 september 2025

Essentie

Een brief van de minister waarin een veehouderij wordt geïnformeerd over de ambtshalve intrekking van geboortemeldingen in het I&R-systeem, is een feitelijke mededeling. Omdat de brief niet op rechtsgevolg is gericht, kwalificeert deze niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb.

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

uitspraak

zaaknummer: 21/119

(gemachtigde: mr. E.T. Stevens)

en

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman)

Procesverloop

Met de brief van 5 november 2018 heeft de minister aan de veehouderij een “Overzicht Maatregelen en Meldingen Identificatie & Registratiesysteem (I&R)” (I&R-overzicht) toegestuurd, waarop is te zien dat de minister ambtshalve de door de veehouderij gemelde geboorte van drie runderen heeft ingetrokken. Het gaat om de runderen met levensnummers [… 1] , [… 2] en [… 3] .

Met het besluit van 25 november 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.

De veehouderij heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

Het College heeft de veehouderij om informatie gevraagd. De veehouderij heeft zich afgemeld voor de zitting en de opgevraagde informatie niet verstrekt.

De zitting was op 16 juli 2025. De gemachtigde van de minister heeft aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

  1. Met de brief van 5 november 2018 heeft de minister onder andere medegedeeld dat hij de melding van de geboorte van de drie runderen door de veehouderij heeft ingetrokken:

De minister heeft dat gedaan op basis van de informatie uit het bedrijfscontrolerapport van 30 oktober 2018. De runderen zijn door de intrekking van de geboortemeldingen uit het I&R-overzicht van de veehouderij gehaald, waarna de registraties bij het I&R-overzicht van de veehouderij [naam 2] zijn geplaatst met de geboortedatum 1 december 2017. Volgens de veehouderij heeft de minister de geboortemeldingen ten onrechte ingetrokken en vervolgens ten onrechte opgevoerd bij [naam 2] . De geboortedatum is volgens hem namelijk onjuist (twee maanden te vroeg).

2 De minister heeft de vraag opgeworpen of [naam 1] nog belang heeft bij een uitspraak op het beroep. Naar het oordeel van het College is onvoldoende vast komen te staan dat de veehouderij geen actueel en reëel belang heeft bij de beoordeling van het beroep. Daarom zal het College het beroep inhoudelijk beoordelen.

3 Het College zal vervolgens beoordelen of de brief van 5 november 2018 een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is een besluit gericht op rechtsgevolg. Met andere woorden, het moet gaan om een beslissing die bedoeld is om verandering te brengen in de rechten of plichten van degene tot wie die beslissing is gericht. Daarvan is hier geen sprake. De brief van 5 november 2018 is namelijk feitelijk van aard en de minister heeft daarmee geen rechtsgevolg beoogd. De minister heeft de veehouderij enkel geïnformeerd dat hij de registraties van de opgegeven geboortedata van de drie runderen in het I&R heeft ingetrokken. Anders dan in de zaak die tot de uitspraak van het College van 4 maart 2025 heeft geleid, geeft de brief de veehouderij geen mogelijkheid om binnen een termijn de registraties in het I&R zelf te herstellen om het in rekening brengen van kosten van ambtshalve herstel te vermijden (ECLI:NL:CBB:2025:129, zie met name 3.3.4 en 3.3.5). Evenmin zijn kosten voor het herstel in rekening gebracht. Ook in zoverre brengt de brief geen verandering in de rechten of plichten van de veehouderij. De conclusie is dat de brief niet gericht is op rechtsgevolg en daarmee geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

4 Omdat de brief geen besluit is, staat daar geen bezwaar tegen open en kan niet aan een beoordeling van de inhoud van de brief worden toegekomen. Gelet op de artikelen 8:1, 7:1 en 1:3 van de Awb staat namelijk alleen bezwaar open tegen een besluit. De minister had daarom met het bestreden besluit het bezwaar van de veehouderij tegen de brief van 5 november 2018 niet-ontvankelijk moeten verklaren, zoals hij in het verweerschrift ook heeft onderkend.

5 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het College zal het bezwaar tegen de brief van 5 november 2018 alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het College komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep en daarmee ook niet aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgrond van de veehouderij over de geboortedatum van de kalveren.

6 Het College veroordeelt de minister in de door de veehouderij gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 907,- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

7 Het College zal de minister opdragen het betaalde griffierecht van € 181,- aan de veehouderij te vergoeden.

Het College:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit;

  • verklaart het bezwaar van de veehouderij tegen de brief van 5 november 2018 niet-ontvankelijk;

  • veroordeelt de minister in de proceskosten van de veehouderij tot een bedrag van € 907,-;

  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 181,- aan de veehouderij te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, mr. D. Brugman en mr. P.H.A. Knol, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.

M. van Duuren M. Ettema