Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk VI. Rijvaardigheid en rijbevoegdheid
Afdeling 9. Maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid
§ 6. Onderzoeken naar de rijvaardigheid of geschiktheid
Artikel 134

Artikel 134

Laatste versie

1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.

2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.

3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.

4. Indien het CBR besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Indien de uitslag van het onderzoek aanleiding geeft tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van betrokkene, plaatst het CBR, indien dat rijbewijs zijn geldigheid heeft verloren door het verstrijken van de geldigheidsduur, een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij, al naar gelang de aard van het onderzoek, beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid dan wel de rijvaardigheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking had.

6. Indien bij een op grond van het in artikel 131, eerste lid, bedoelde besluit gevorderd onderzoek naar de geschiktheid is gebleken dat de resterende geldigheidsduur van het rijbewijs korter is dan de termijn waarvoor de houder blijkens de uitslag van het onderzoek naar verwachting geschikt zal zijn voor het besturen van motorrijtuigen, plaatst het CBR een aantekening in het rijbewijzenregister waaruit blijkt dat de houder bij de aanvraag van een nieuw rijbewijs op de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijze dient aan te tonen dat hij beschikt over de lichamelijke en geestelijke geschiktheid die is vereist voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie of categorieën waarop het onderzoek betrekking heeft.

7. Indien het CBR van oordeel is dat op grond van de uitslag van het onderzoek betrokkene niet als niet rijvaardig of ongeschikt moet worden beoordeeld, legt het aan betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels een bij ministeriële regeling vast te stellen maatregel op. Indien het CBR besluit tot oplegging van een educatieve maatregel zijn de artikelen 132 en 132a van overeenkomstige toepassing.

8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels vastgesteld ter uitvoering van het derde, het vierde en het zevende lid.

9. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.

Details

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2021. Zie het overzicht van wijzigingen]

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad20x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:3205

ECLI:NL:HR:2015:32053 november 2015Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1193

ECLI:NL:HR:2022:119313 september 2022Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:1014 - CBR-geschiktheidsonderzoek en ne bis in idem: geen dubbele bestraffing

ECLI:NL:HR:2018:101426 juni 2018Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Een CBR-onderzoek naar de rijgeschiktheid is een bestuurlijke maatregel zonder punitief karakter. Strafvervolging voor hetzelfde feit is daarom niet in strijd met het ne bis in idem-beginsel. De situatie is niet vergelijkbaar met de uitzonderlijke aard van het vroegere alcoholslotprogramma.

StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
BestuursrechtBestuursstrafrecht
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:1792 - Invordering rijbewijs: vordering tot overgifte of feitelijke ontvangst als startpunt?

ECLI:NL:HR:2021:179230 november 2021Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat de tien-dagentermijn voor de officier van justitie om een rijbewijs in te houden, pas start na de daadwerkelijke ontvangst van het rijbewijs. De 'invordering' is dus niet de vordering tot overgifte, maar de feitelijke inontvangstneming.

StrafrechtStrafprocesrecht