Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk VI. Rijvaardigheid en rijbevoegdheid
Afdeling 1. Rijbewijsplicht
Artikel 107

Artikel 107

Laatste versie

1. Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.

2. Het rijbewijs dient:

a. te voldoen aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen inzake inrichting, uitvoering en invulling, b. zijn geldigheid niet te hebben verloren, en c. behoorlijk leesbaar te zijn.

3. Op het rijbewijs wordt, indien de aanvrager:

a. als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen:

1°. het in de basisregistratie opgenomen burgerservicenummer, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer, vermeld op de bij ministeriële regeling vastgestelde wijze, en 2°. overeenkomstig bij ministeriële regeling gegeven regels een publiek identificatiemiddel als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van de Wet digitale overheid geplaatst, dan wel

b. niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen een bij ministeriële regeling vastgestelde aanduiding vermeld.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad291x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1252 - Hoge Raad stelt kaders voor procesafspraken in strafzaken

ECLI:NL:HR:2022:125227 september 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Procesafspraken zijn toegestaan, maar de rechter behoudt zijn zelfstandige verantwoordelijkheid. De rechter moet toetsen of de verdachte vrijwillig, geïnformeerd en ondubbelzinnig afstand doet van verdedigingsrechten, en is niet gebonden aan het voorstel als de uitkomst onredelijk is in verhouding tot de ernst van de zaak.

StrafrechtStrafprocesrecht, Europees Strafrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad73x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:1684 - Verzending en bewaring bloedmonster: waarborgen bij onderzoek drugsgebruik in verkeer

ECLI:NL:HR:2020:168427 oktober 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De Hoge Raad oordeelt dat het verzenden van een bloedmonster naar het NFI, dat het vervolgens gekoeld bewaart en na acht dagen doorstuurt naar een buitenlands lab, voldoet aan de waarborgen voor een 'onderzoek' ex art. 8 lid 5 WVW 1994.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad52x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1146

ECLI:NL:HR:2019:11469 juli 2019Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad35x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2008:BD3662

ECLI:NL:HR:2008:BD366230 september 2008Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad34x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2004:AO5706

ECLI:NL:HR:2004:AO57064 mei 2004Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad31x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BV6999

ECLI:NL:HR:2012:BV699920 maart 2012Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad15x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:286

ECLI:NL:HR:2022:28622 februari 2022Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:2773

ECLI:NL:HR:2015:277322 september 2015Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1470

ECLI:NL:HR:2022:147018 oktober 2022Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad6x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:1803

ECLI:NL:HR:2020:180317 november 2020Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak