Artikel 5.2.2. (uitoefening bevoegdheden) (Kader uitoefening bevoegdheden gemeenschappelijk onderzoeksteam)
De uitoefening van opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 5.2.1, geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens dit wetboek en de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeksteam betrokken landen geldende verdragen.
Uitleg in duidelijke taal
De uitoefening van opsporingsbevoegdheden op Nederlands grondgebied ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, bedoeld in artikel 5.2.1, geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens dit wetboek en de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeksteam betrokken landen geldende verdragen.
Dit artikel schrijft voor dat wanneer opsporingsbevoegdheden worden uitgeoefend op Nederlands grondgebied ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam (zoals bedoeld in artikel 5.2.1), deze uitoefening moet plaatsvinden (geschiedt) met inachtneming van zowel het bepaalde bij en krachtens dit wetboek (dus de regels in dit Wetboek van Strafvordering en de daarop gebaseerde voorschriften) als de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeksteam betrokken landen geldende verdragen (dus de van toepassing zijnde verdragen tussen de landen die aan het team deelnemen).