Terug naar bibliotheek
Vijfde Boek. Internationale en Europese strafrechtelijke samenwerking
Titel 1. Internationale rechtshulp in strafzaken
Derde afdeling. Verzoeken tot rechtshulp gericht aan Nederland
Artikel 5.1.10. (overdracht resultaten uitvoering rechtshulpverzoek aan het buitenland)

Artikel 5.1.10. (overdracht resultaten uitvoering rechtshulpverzoek aan het buitenland) (Overdracht resultaten rechtshulpverzoek aan buitenland)

Laatste versie

1. De officier van justitie is bevoegd, zo nodig door tussenkomst van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, om de resultaten van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp ter beschikking te stellen aan de autoriteiten van de verzoekende staat. Indien overeenkomstig artikel 5.1.11 een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, dan wel op grond van het derde lid verlof van de rechtbank is vereist, vindt de overdracht van de resultaten eerst plaats nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift of het verlof is verleend.

2. Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbende op de in beslag genomen voorwerpen niet in Nederland verblijf houdt, wordt door de officier van justitie bij de afgifte aan de autoriteiten van de vreemde staat bedongen, dat de voorwerpen zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.

3. Indien de kennisgeving van artikel 5.1.11, eerste lid, omwille van het belang van geheimhouding van het verzoek om rechtshulp niet heeft plaatsgevonden, kunnen voorwerpen die in beslag zijn genomen of stukken of gegevens die zijn vergaard met toepassing van de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126ng, 126s, 126t, 126ue, derde lid, 126uf en 126ug omschreven bevoegdheden, slechts worden overgedragen nadat de rechtbank daartoe verlof heeft verleend.

4. De artikelen 116 tot en met 119, 552a, achtste lid, en 552d, vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 23, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de autoriteiten van de verzoekende staat om geheimhouding is verzocht, dan wel uit de aard van het verzoek blijkt dat geheimhouding van het verzoek om rechtshulp is geboden, wordt verondersteld dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door toepassing van artikel 23, tweede tot en met vijfde lid.

Uitleg in duidelijke taal

1. De officier van justitie is bevoegd, zo nodig door tussenkomst van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, om de resultaten van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp ter beschikking te stellen aan de autoriteiten van de verzoekende staat. Indien overeenkomstig artikel 5.1.11 een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, dan wel op grond van het derde lid verlof van de rechtbank is vereist, vindt de overdracht van de resultaten eerst plaats nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift of het verlof is verleend.

Dit betekent letterlijk: De officier van justitie heeft de bevoegdheid, indien nodig via Onze Minister van Veiligheid en Justitie, om de uitkomsten van de afhandeling van het verzoek om rechtshulp te overhandigen aan de autoriteiten van de staat die het verzoek heeft gedaan. Als er, in overeenstemming met artikel 5.1.11, een klaagschrift is ingediend of nog ingediend kan worden, of als er op basis van het derde lid van dit artikel toestemming (verlof) van de rechtbank nodig is, dan gebeurt de overdracht van de resultaten pas nadat er een definitieve (onherroepelijke) beslissing is genomen over het klaagschrift of nadat het verlof is verleend.

2. Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbende op de in beslag genomen voorwerpen niet in Nederland verblijf houdt, wordt door de officier van justitie bij de afgifte aan de autoriteiten van de vreemde staat bedongen, dat de voorwerpen zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.

Dit betekent letterlijk: Behalve als het waarschijnlijk (aannemelijk) is dat de persoon die recht heeft op de in beslag genomen voorwerpen niet in Nederland woont (verblijf houdt), zal de officier van justitie bij het overdragen (afgifte) aan de autoriteiten van de buitenlandse (vreemde) staat eisen (bedingen) dat de voorwerpen worden teruggestuurd zodra deze niet meer nodig zijn voor de strafprocedure (strafvordering).

3. Indien de kennisgeving van artikel 5.1.11, eerste lid, omwille van het belang van geheimhouding van het verzoek om rechtshulp niet heeft plaatsgevonden, kunnen voorwerpen die in beslag zijn genomen of stukken of gegevens die zijn vergaard met toepassing van de artikelen 126l, 126m, 126nd, zesde lid, 126ne, derde lid, 126nf, 126ng, 126s, 126t, 126ue, derde lid, 126uf en 126ug omschreven bevoegdheden, slechts worden overgedragen nadat de rechtbank daartoe verlof heeft verleend.

Dit betekent letterlijk: Als de mededeling (kennisgeving) die genoemd wordt in artikel 5.1.11, eerste lid, niet is gedaan omdat het belangrijk is het verzoek om rechtshulp geheim te houden, dan mogen voorwerpen die in beslag zijn genomen, of documenten (stukken) of informatie (gegevens) die verzameld (vergaard) zijn door gebruik te maken van de bevoegdheden zoals omschreven in de artikelen 126l, 126m, 126nd (zesde lid), 126ne (derde lid), 126nf, 126ng, 126s, 126t, 126ue (derde lid), 126uf en 126ug, alleen worden overgedragen nadat de rechtbank daarvoor toestemming (verlof) heeft gegeven.

4. De artikelen 116 tot en met 119, 552a, achtste lid, en 552d, vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 23, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de autoriteiten van de verzoekende staat om geheimhouding is verzocht, dan wel uit de aard van het verzoek blijkt dat geheimhouding van het verzoek om rechtshulp is geboden, wordt verondersteld dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door toepassing van artikel 23, tweede tot en met vijfde lid.

Dit betekent letterlijk: De artikelen 116 tot en met 119, artikel 552a (achtste lid), en artikel 552d (vierde lid) zijn op een vergelijkbare manier van toepassing. Artikel 23 (zesde lid) is ook op een vergelijkbare manier van toepassing, met de afspraak (met dien verstande) dat als de autoriteiten van de verzoekende staat om geheimhouding hebben gevraagd, of als uit de aard van het verzoek blijkt dat geheimhouding van het verzoek om rechtshulp noodzakelijk (geboden) is, er wordt aangenomen (verondersteld) dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door de toepassing van artikel 23, tweede tot en met vijfde lid.