Artikel 497 (Persoonsvragen jeugdige verdachte buiten aanwezigheid)
1. Het gerecht kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman bepalen, dat vragen betreffende de persoonlijkheid of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld en dat het openbaar ministerie of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte daarover het woord zal voeren.
2. Het tweede lid van artikel 300 is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het gerecht kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman bepalen, dat vragen betreffende de persoonlijkheid of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld en dat het openbaar ministerie of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte daarover het woord zal voeren.
Dit betekent dat de rechtbank (het gerecht) uit eigen beweging (ambtshalve), op eis (vordering) van het openbaar ministerie, of op verzoek van de verdachte of diens advocaat (raadsman) kan beslissen (bepalen) dat vragen die gaan over (betreffende) de persoonlijkheid of de levensomstandigheden van de verdachte, zonder dat de verdachte aanwezig is (buiten diens tegenwoordigheid), zullen worden gesteld en besproken (behandeld). Verder kan de rechtbank bepalen dat het openbaar ministerie of de raadsman hierover spreekt (het woord zal voeren) zonder dat de verdachte aanwezig is.
2. Het tweede lid van artikel 300 is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat de bepalingen in het tweede lid van artikel 300 op eenzelfde manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor de situatie die in dit artikel wordt beschreven.