Artikel 361a (Beraadslaging en beslissing vordering tenuitvoerlegging 14a-straf)
Heeft de officier van justitie tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf, dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.
Uitleg in duidelijke taal
Heeft de officier van justitie tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf, dan beraadslaagt de rechtbank mede over haar bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de officier van justitie en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van de rechtbank om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie wordt uitgesproken, ook de beslissing van de rechtbank over de vordering in.
Dit artikel regelt de situatie waarin de officier van justitie
, naast de hoofdzaak, een vordering
indient om een eerder met toepassing van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf
geheel of gedeeltelijk ten uitvoer te leggen. In dat geval beraadslaagt de rechtbank
over drie punten: haar bevoegdheid
om over de vordering
te oordelen
, de ontvankelijkheid van de officier van justitie
, en de gegrondheid van de vordering
. Het vonnis
dat volgt, moet dan ook de beslissing van de rechtbank over de vordering
bevatten, tenzij de rechtbank
oordeelt dat zij onbevoegd
is om over de vordering
te oordelen
of dat de officier van justitie niet-ontvankelijk
is in zijn vordering
.