Artikel 300 (Behandeling geestvermogens verdachte buiten aanwezigheid)
1. De voorzitter kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte bepalen dat de vragen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld, en voorts dat de officier van justitie of de raadsman buiten de tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
2. Na terugkeer van de verdachte in de zittingzaal wordt hem mededeling gedaan van wat tijdens zijn afwezigheid is voorgevallen.
Uitleg in duidelijke taal
1. De voorzitter kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte bepalen dat de vragen met betrekking tot de geestvermogens van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld, en voorts dat de officier van justitie of de raadsman buiten de tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
Dit betekent dat de voorzitter van de rechtbank de bevoegdheid heeft om, hetzij uit eigen beweging (ambtshalve), hetzij op eis (vordering) van de officier van justitie, of op verzoek van de verdachte zelf, te beslissen (bepalen) dat de vragen die betrekking hebben op de geestelijke gesteldheid (geestvermogens) van de verdachte, gesteld en behandeld zullen worden zonder dat de verdachte daarbij aanwezig is (buiten diens tegenwoordigheid). Bovendien kan de voorzitter bepalen dat de officier van justitie of de advocaat (raadsman) van de verdachte het woord zal voeren over de geestvermogens van de verdachte, eveneens buiten de aanwezigheid van de verdachte.
2. Na terugkeer van de verdachte in de zittingzaal wordt hem mededeling gedaan van wat tijdens zijn afwezigheid is voorgevallen.
Dit betekent dat wanneer de verdachte terugkeert in de zittingszaal, hem geïnformeerd moet worden (mededeling gedaan) over wat er heeft plaatsgevonden (is voorgevallen) gedurende de periode dat hij afwezig was.