Artikel 294 (Gijzeling weigerachtige getuige onderzoek terechtzitting)
1. Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert de gestelde vragen te beantwoorden, ofwel de gevorderde eed of belofte af te leggen, kan de rechtbank indien dit dringend noodzakelijk is voor het onderzoek, diens gijzeling bevelen voor ten hoogste dertig dagen. De rechtbank beveelt op welk tijdstip, maar in ieder geval uiterlijk binnen veertien dagen nadat het bevel tot gijzeling is gegeven, dat de getuige aan haar wordt voorgeleid.
2. Voordat het bevel tot gijzeling wordt gegeven worden de getuige en diens advocaat gehoord over de reden van diens weigering. Tegen dit bevel staat geen rechtsmiddel open.
3. De rechtbank gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting is gesloten. Zij is echter bevoegd het ontslag van de getuige uit de gijzeling in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige.
4. De artikelen 222, derde lid, 223, tweede en derde lid, 224 en 225 zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert de gestelde vragen te beantwoorden, ofwel de gevorderde eed of belofte af te leggen, kan de rechtbank indien dit dringend noodzakelijk is voor het onderzoek, diens gijzeling bevelen voor ten hoogste dertig dagen. De rechtbank beveelt op welk tijdstip, maar in ieder geval uiterlijk binnen veertien dagen nadat het bevel tot gijzeling is gegeven, dat de getuige aan haar wordt voorgeleid.
Dit betekent letterlijk: Als een getuige tijdens zijn verhoor zonder een wettige grond weigert om de gestelde vragen te beantwoorden, of weigert om de gevorderde eed of belofte af te leggen, dan kan de rechtbank, indien dit dringend noodzakelijk is voor het onderzoek, de gijzeling van deze getuige bevelen voor een periode van ten hoogste dertig dagen. De rechtbank bepaalt het tijdstip waarop de getuige aan haar moet worden voorgeleid, maar dit moet in ieder geval uiterlijk binnen veertien dagen gebeuren nadat het bevel tot gijzeling is gegeven.
2. Voordat het bevel tot gijzeling wordt gegeven worden de getuige en diens advocaat gehoord over de reden van diens weigering. Tegen dit bevel staat geen rechtsmiddel open.
Dit betekent letterlijk: Voordat de rechtbank het bevel tot gijzeling geeft, worden de getuige en diens advocaat gehoord over de reden waarom de getuige weigert. Tegen dit bevel tot gijzeling kan geen rechtsmiddel worden aangewend (zoals hoger beroep).
3. De rechtbank gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting is gesloten. Zij is echter bevoegd het ontslag van de getuige uit de gijzeling in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige.
Dit betekent letterlijk: De rechtbank beveelt dat de getuige uit de gijzeling wordt ontslagen zodra de getuige aan zijn verplichtingen heeft voldaan (bijvoorbeeld door te antwoorden of de eed/belofte af te leggen) of zodra het onderzoek op de terechtzitting is afgesloten. De rechtbank heeft echter ook de bevoegdheid om in elke fase van het onderzoek het ontslag van de getuige uit de gijzeling te bevelen, ook als de getuige hier zelf om verzoekt.
4. De artikelen 222, derde lid, 223, tweede en derde lid, 224 en 225 zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent letterlijk: De bepalingen zoals vastgelegd in artikel 222, derde lid, artikel 223, tweede en derde lid, en de artikelen 224 en 225 gelden hier op een vergelijkbare manier (zijn van overeenkomstige toepassing).