Terug naar bibliotheek
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel I. Het opsporingsonderzoek
Vierde afdeeling. Aangiften en klachten
Artikel 160

Artikel 160 (Aangifteplicht ernstige misdrijven en onwettige detentie)

Laatste versie

1. Ieder die kennis draagt van een der misdrijven omschreven in de artikelen 92-110 van het Wetboek van Strafrecht, in Titel VII van het Tweede Boek van dat Wetboek, voor zoover daardoor levensgevaar is veroorzaakt, of in de artikelen 287 tot en met 294 en 296 van dat wetboek, van menschenroof of van verkrachting als bedoeld in de artikelen 243, 246, 248 en 250, is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar. Gelijke verplichting geldt ten aanzien van een ieder die kennis draagt van een terroristisch misdrijf.

2. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem die door de aangifte gevaar zou doen ontstaan voor eene vervolging van zichzelven of van iemand bij wiens vervolging hij zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschoonen.

3. Evenzoo is ieder die kennis draagt dat iemand gevangen gehouden wordt op eene plaats die niet wettig daarvoor bestemd is, verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.

Uitleg in duidelijke taal

1. Ieder die kennis draagt van een der misdrijven omschreven in de artikelen 92-110 van het Wetboek van Strafrecht, in Titel VII van het Tweede Boek van dat Wetboek, voor zoover daardoor levensgevaar is veroorzaakt, of in de artikelen 287 tot en met 294 en 296 van dat wetboek, van menschenroof of van verkrachting als bedoeld in de artikelen 243, 246, 248 en 250, is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar. Gelijke verplichting geldt ten aanzien van een ieder die kennis draagt van een terroristisch misdrijf.

Dit betekent letterlijk: Iedere persoon die kennis draagt (weet heeft) van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 110 van het Wetboek van Strafrecht, of in Titel VII van het Tweede Boek van dat Wetboek (maar alleen voor zoover daardoor levensgevaar is veroorzaakt), of in de artikelen 287 tot en met 294 en 296 van dat wetboek, of van menschenroof, of van verkrachting zoals bedoeld in de artikelen 243, 246, 248 en 250, is verplicht daarvan onverwijld (direct) aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar. Een gelijke verplichting geldt ten aanzien van (voor) een ieder die kennis draagt (weet heeft) van een terroristisch misdrijf.

2. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem die door de aangifte gevaar zou doen ontstaan voor eene vervolging van zichzelven of van iemand bij wiens vervolging hij zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschoonen.

Dit betekent letterlijk: De regel genoemd in het eerste lid is niet van toepassing op de persoon die door het doen van de aangifte gevaar zou doen ontstaan voor eene vervolging van zichzelven (zichzelf) of van iemand bij wiens vervolging die persoon zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschoonen (zich zou kunnen beroepen op het verschoningsrecht, het recht om geen getuigenis af te leggen).

3. Evenzoo is ieder die kennis draagt dat iemand gevangen gehouden wordt op eene plaats die niet wettig daarvoor bestemd is, verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.

Dit betekent letterlijk: Evenzoo (op dezelfde wijze) is ieder die kennis draagt (weet heeft) dat iemand gevangen gehouden wordt op eene plaats die niet wettig daarvoor bestemd is (een plaats die volgens de wet niet bedoeld is om iemand gevangen te houden), verplicht daarvan onverwijld (direct) aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.