Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel VA. Bijstand aan opsporing door burgers
Tweede afdeling. Burgerinfiltratie
Artikel 126x

Artikel 126x (Voorwaarden overeenkomst burgerinfiltratie)

Laatste versie

1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen of medewerking te verlenen aan het georganiseerd verband.

2. Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126p, eerste lid, kan worden gegeven.

3. De persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, mag bij de uitvoering daarvan een persoon niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.

4. Artikel 126w, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. In een geval als bedoeld in artikel 126o, eerste lid, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen of medewerking te verlenen aan het georganiseerd verband.

Dit lid bepaalt dat in een geval zoals omschreven in artikel 126o, eerste lid, de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, kan overeenkomen dat deze persoon bijstand verleent aan de opsporing. Deze bijstand wordt verleend door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan het georganiseerd verband.

2. Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 126p, eerste lid, kan worden gegeven.

Dit lid stelt als voorwaarde dat het eerste lid alleen mag worden toegepast als de officier van justitie van oordeel is dat een bevel, zoals bedoeld in artikel 126p, eerste lid, niet kan worden gegeven.

3. De persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, mag bij de uitvoering daarvan een persoon niet brengen tot andere strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.

Dit lid preciseert dat de persoon die op basis van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, tijdens de uitvoering van die bijstand een andere persoon niet mag brengen tot andere strafbare feiten dan die strafbare feiten waarop de opzet van die andere persoon reeds tevoren was gericht.

4. Artikel 126w, vierde tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid verklaart dat de bepalingen in artikel 126w, specifiek het vierde tot en met het achtste lid, op een vergelijkbare wijze van toepassing zijn op de situatie die in dit artikel wordt geregeld.