Artikel 316 (Vervolgingsbeletsel diefstal stroperij familie)
1. Indien de dader van of medeplichtige aan een der in deze titel omschreven misdrijven de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, is de strafvervolging tegen die dader of die medeplichtige uitgesloten.
2. Indien hij zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie, heeft de vervolging, voor zover hem betreft, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
3. Indien het vorige lid van toepassing is, neemt de termijn bedoeld in artikel 66 een aanvang op de dag nadat de identiteit van de verdachte aan de tot de klacht gerechtigde bekend werd.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien de dader van of medeplichtige aan een der in deze titel omschreven misdrijven de niet van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, is de strafvervolging tegen die dader of die medeplichtige uitgesloten.
Dit lid bepaalt dat als de dader van een misdrijf genoemd in deze titel (Titel XXII. Diefstal en stroperij), of de medeplichtige daaraan, de echtgenoot is van de persoon tegen wie het misdrijf is gepleegd, en deze echtgenoten zijn niet van tafel en bed of van goederen gescheiden, dan is de strafvervolging tegen die dader of die medeplichtige uitgesloten.
2. Indien hij zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is of zijn bloed- of aanverwant, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie, heeft de vervolging, voor zover hem betreft, alleen plaats op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Dit lid stelt dat indien de dader of medeplichtige zijn van tafel en bed of van goederen gescheiden echtgenoot is, of zijn bloed- of aanverwant (hetzij in de rechte linie, zoals ouders en kinderen, hetzij in de tweede graad van de zijlinie, zoals broers en zussen) van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, de vervolging van die dader of medeplichtige (voor zover hem betreft) alleen plaats heeft op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
3. Indien het vorige lid van toepassing is, neemt de termijn bedoeld in artikel 66 een aanvang op de dag nadat de identiteit van de verdachte aan de tot de klacht gerechtigde bekend werd.
Dit lid verduidelijkt dat, indien de situatie zoals beschreven in het vorige lid (lid 2) van toepassing is (dus als een klacht vereist is), de termijn bedoeld in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht een aanvang neemt (begint te lopen) op de dag nadat de identiteit van de verdachte bekend werd aan de tot de klacht gerechtigde (de persoon die het recht heeft om de klacht in te dienen).