Artikel 305 (Bijkomende straffen ontzetting mishandeling)
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301 en 303 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301–303 omschreven misdrijven kan de schuldige, indien hij het misdrijf in zijn beroep heeft begaan, worden ontzet van de uitoefening van dat beroep.
Uitleg in duidelijke taal
1. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301 en 303 omschreven misdrijven kan ontzetting van de in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, vermelde rechten worden uitgesproken.
Dit betekent dat wanneer een persoon wordt veroordeeld wegens een van de misdrijven die zijn omschreven in de artikelen 301 en 303, de rechter de mogelijkheid heeft om de ontzetting van de rechten die zijn vermeld in artikel 28, eerste lid, onder 1°, 2° en 4°, uit te spreken.
2. Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301–303 omschreven misdrijven kan de schuldige, indien hij het misdrijf in zijn beroep heeft begaan, worden ontzet van de uitoefening van dat beroep.
Dit betekent dat wanneer een persoon wordt veroordeeld wegens een van de misdrijven die zijn omschreven in de artikelen 301–303, en indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep heeft begaan, deze persoon ontzet kan worden van de uitoefening van dat beroep.