Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Bevindt de in beslag genomen zaak zich onder een derde en beroept deze zich erop dat hij het beslag wegens de vorm ervan of wegens een hem ten aanzien van de zaak toekomend recht niet behoeft te dulden, dan dienen bij het beslag, voor zover de executant de executie zonder eerbiediging van het ingeroepen recht of bevoegdheid wenst door te zetten, de regels betreffende het derden-beslag uit de tweede afdeling te worden gevolgd, met dien verstande dat het reeds gelegde beslag geldt als een uitsluitend op die zaken gelegd derden-beslag en vervalt indien niet binnen drie dagen nadat de derde zich erop heeft beroepen dat hij het beslag niet behoeft te dulden, aan de derde een formulier als bedoeld in artikel 475, is betekend.

Dit artikel beschrijft de procedure wanneer een in beslag genomen zaak zich bij een derde bevindt en deze derde bezwaar maakt tegen het beslag. Het stelt het volgende: Als de derde aanvoert dat hij het beslag niet hoeft te tolereren (dulden), hetzij vanwege de vorm van het beslag, hetzij omdat hij een eigen recht heeft op de zaak, en de executant (degene die het beslag legt) de executie (tenuitvoerlegging) toch wil voortzetten zonder dit ingeroepen recht of deze bevoegdheid te respecteren, dan moeten de regels voor derden-beslag uit de tweede afdeling van deze titel worden toegepast. Cruciaal hierbij is dat het reeds gelegde beslag dan wordt beschouwd als een derden-beslag dat uitsluitend op die specifieke zaken is gelegd. Dit reeds gelegde beslag vervalt echter indien niet binnen een termijn van drie dagen nadat de derde zich heeft beroepen op het niet hoeven dulden van het beslag, aan die derde een formulier (zoals bedoeld in artikel 475 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) officieel is overhandigd (betekend).