Artikel 219a (Gevolgen niet-betaling griffierecht voeging tussenkomst)
1. De rechter houdt de zaak aan zolang degene die vordert zich te mogen voegen of te mogen tussenkomen het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
2. Heeft degene die de vordering instelt, het griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter hem niet ontvankelijk in de vordering. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij degene die de vordering heeft ingesteld in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
3. Artikel 127a, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter houdt de zaak aan zolang degene die vordert zich te mogen voegen of te mogen tussenkomen het griffierecht niet heeft voldaan en de termijn genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken nog loopt.
Dit lid bepaalt dat de rechter de behandeling van de zaak zal uitstellen (aanhoudt) gedurende de periode dat de persoon die verzoekt om zich in de procedure te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen, het verschuldigde griffierecht nog niet heeft betaald (voldaan), en zolang de termijn voor betaling, zoals gespecificeerd in artikel 5, tweede lid, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken, nog niet is verstreken (nog loopt).
2. Heeft degene die de vordering instelt, het griffierecht niet tijdig voldaan, dan verklaart de rechter hem niet ontvankelijk in de vordering. Voordat de rechter hiertoe overgaat, stelt hij degene die de vordering heeft ingesteld in de gelegenheid zich uit te laten over het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht.
Dit lid stelt dat indien de persoon die de vordering tot voeging of tussenkomst indient (instelt), het griffierecht niet op tijd heeft betaald (niet tijdig voldaan), de rechter deze persoon niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn of haar vordering. Echter, voordat de rechter tot deze verklaring van niet-ontvankelijkheid overgaat, moet hij de persoon die de vordering heeft ingediend, de kans geven (in de gelegenheid stellen) om een verklaring af te leggen (zich uit te laten) over de reden waarom het verschuldigde griffierecht niet tijdig is betaald.
3. Artikel 127a, derde en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
Dit lid geeft aan dat de bepalingen van artikel 127a, specifiek het derde en vierde lid van dat artikel, op een vergelijkbare manier (van overeenkomstige toepassing) gelden voor de situatie die in dit artikel (219a) wordt beschreven.