Artikel 477a
1 Indien de derde-beslagene in gebreke blijft verklaring te doen, wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, als ware hij daarvan zelf schuldenaar, onverminderd zijn verplichting tot vergoeding van de schade, zo daartoe gronden zijn. De derde-beslagene tegen wie deze vordering wordt ingesteld, wordt toegelaten alsnog een gerechtelijke verklaring te doen. De kosten die in dat geval nodeloos zijn veroorzaakt, worden voor zijn rekening gebracht.
2 Indien de derde-beslagene wel een verklaring heeft afgelegd, is de executant bevoegd deze geheel of ten dele te betwisten, dan wel aanvulling daarvan te eisen door de derde binnen twee maanden na zijn verklaring te doen oproepen tot het doen van gerechtelijke verklaring en tot betaling of afgifte van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe te komen. Overschrijding van deze termijn doet deze bevoegdheid vervallen. De rechter kan op verlangen van de derde-beslagene, te uiten vóór alle weren, bepalen dat de executant, op straffe van niet-ontvankelijkheid, zekerheid moet stellen voor de proceskosten waarin hij jegens de derde-beslagene kan worden veroordeeld.
3 De executant of de advocaat van de executant, die een gerechtelijke verklaring ontvangt, zendt binnen drie dagen afschrift daarvan aan de geëxecuteerde.
4 Indien de derde-beslagene die overeenkomstig artikel 476b verklaring heeft gedaan, zijn in artikel 477 bedoelde verplichting tot betaling of afgifte niet nakomt, wordt hij op vordering van de executant veroordeeld tot nakoming van deze verplichting, alsmede tot de vervangende schadevergoeding die hij in geval van niet-nakoming daarvan verschuldigd zal zijn.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:PHR:2024:171 - Parket bij de Hoge Raad - 15 februari 2024
ECLI:NL:HR:2024:583 - Derdenbeslag: Eigendom schuldenaar leidend, niet directe rechtsverhouding met derde - 11 april 2024
Een derdebeslagene moet verklaren over alle zaken van de executieschuldenaar die hij onder zich heeft, ongeacht of er een directe rechtsverhouding bestaat. De juistheid van deze verklaring wordt in een betwistingsprocedure beoordeeld op basis van alle feiten, niet de aanvankelijke kennis van de derde.