Artikel 133 (College machtigt procureur-generaal bevoegdheidsuitoefening)
1. Het College van procureurs-generaal kan een procureur-generaal machtigen een of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
2. De uitoefening van een bevoegdheid door een procureur-generaal overeenkomstig het eerste lid geschiedt in naam en onder verantwoordelijkheid van het College.
3. Het College kan ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid algemene en bijzondere aanwijzingen geven.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het College van procureurs-generaal kan een procureur-generaal machtigen een of meer van zijn bevoegdheden uit te oefenen, tenzij de regeling waarop de bevoegdheid steunt of de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Dit lid bepaalt dat het College van procureurs-generaal een procureur-generaal de toestemming (machtiging) kan geven om één of meer van de bevoegdheden van het College uit te voeren. Deze machtiging is echter niet mogelijk als de wettelijke regeling die de basis vormt voor de bevoegdheid, of de specifieke aard van de bevoegdheid zelf, dit verhindert.
2. De uitoefening van een bevoegdheid door een procureur-generaal overeenkomstig het eerste lid geschiedt in naam en onder verantwoordelijkheid van het College.
Dit lid stelt vast dat wanneer een procureur-generaal een bevoegdheid uitoefent conform de machtiging die in het eerste lid is verleend, dit altijd gebeurt namens het College van procureurs-generaal en onder de volledige verantwoordelijkheid van dat College.
3. Het College kan ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid algemene en bijzondere aanwijzingen geven.
Dit lid geeft het College van procureurs-generaal de bevoegdheid om zowel algemene (voor iedereen geldende) als bijzondere (specifieke, voor een bepaalde situatie bestemde) instructies te geven met betrekking tot de wijze waarop de gemachtigde procureur-generaal de desbetreffende bevoegdheid moet uitoefenen.