Artikel 8
1. Onze ministers stellen jaarlijks telkens voor vier jaren een plan vast ten aanzien van de jeugdhulpverlening. Het plan voorziet in een patroon van steunfuncties en landelijke voorzieningen dat zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften. Het plan voorziet in ieder geval in een genoegzaam aanbod van jeugdhulpverlening ten behoeve van jeugdigen ten aanzien van wie een maatregel van justitiële kinderbescherming is toegepast. Het bepaalde in de voorgaande volzin geldt eveneens ten aanzien van jeugdigen voor wie voortzetting van hulp als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, 3°, noodzakelijk is. Voor zover het plan de voorzieningen, bedoeld in hoofdstuk XIV, betreft, wordt dit vastgesteld door Onze Minister van Justitie.
2. In het plan worden voor het eerste jaar waarop het betrekking heeft, opgenomen:
- de steunfuncties en landelijke voorzieningen die in dat jaar voor subsidiëring in aanmerking komen dan wel door het Rijk in stand zullen worden gehouden, wie een steunfunctie of landelijke voorziening zal uitvoeren, alsmede het subsidiebedrag dat ten hoogste verstrekt kan worden en in voorkomende gevallen de maximale capaciteit;
- het subsidieplafond of de subsidieplafonds voor de uitvoering van experimenten dan wel het bedrag ten laste waarvan een of meerdere subsidieplafonds kunnen worden vastgesteld alsmede de subsidiebedragen voor de onderscheiden experimenten die in dat jaar worden uitgevoerd en waarvoor reeds subsidie is verleend.
3. In het plan worden de bedragen aangegeven die voor het tweede jaar waarop het plan betrekking heeft aan de provincies beschikbaar zullen worden gesteld voor de subsidiëring van regionale voorzieningen, de provinciale klachtencommissie, bedoeld in artikel 49, en cliëntenvertrouwenspersonen, alsmede de bedragen voor de subsidiëring van samenwerkingsverbanden een en ander voor zover de wetgever de nodige gelden beschikbaar stelt.
4. Het plan vermeldt bovendien:
- de wijzigingen die het Rijk in het tweede, derde en vierde jaar voornemens is aan te brengen in het beleid met betrekking tot de steunfuncties en met betrekking tot de functies, capaciteit, samenhang en spreiding van landelijke voorzieningen, onder vermelding van de financiële gevolgen ervan;
- de bedragen die het Rijk voornemens is voor het derde en vierde jaar aan de provincies beschikbaar te stellen voor de subsidiëring van de regionale voorzieningen, samenwerkingsverbanden, de provinciale klachtencommissie en cliëntenvertrouwenspersonen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2005]