Artikel 17 (Aanwijzing opsporingsambtenaren economische delicten)
1. Met de opsporing van economische delicten zijn belast:
1°. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren; 2°. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met Onze andere Ministers, wie het aangaat, aangewezen ambtenaren; 3°. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.
2. Alle met de opsporing van economische delicten belaste ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de economische delicten, genoemd in de artikelen 26, 33 en 34.
3. Artikel 142, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid, onder 2° en 3°, bedoelde opsporingsambtenaren.
4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder 2°, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Uitleg in duidelijke taal
1. Met de opsporing van economische delicten zijn belast:
Dit lid geeft aan welke personen en instanties de taak hebben om economische delicten op te sporen.
1°. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen ambtenaren;
Dit betekent dat de ambtenaren die zijn aangewezen op basis van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast zijn met de opsporing van economische delicten.
2°. de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, in overeenstemming met Onze andere Ministers, wie het aangaat, aangewezen ambtenaren;
Dit houdt in dat ook de ambtenaren die door de Minister van Veiligheid en Justitie zijn aangewezen, na overleg met andere betrokken Ministers, belast zijn met de opsporing van economische delicten.
3°. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane.
Dit specificeert dat ambtenaren van de rijksbelastingdienst die bevoegd zijn op het gebied van douanezaken, eveneens belast zijn met de opsporing van economische delicten.
2. Alle met de opsporing van economische delicten belaste ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de economische delicten, genoemd in de artikelen 26, 33 en 34.
Dit lid stelt dat alle ambtenaren die de taak hebben economische delicten op te sporen, ook verantwoordelijk zijn voor de opsporing van de specifieke economische delicten die in de artikelen 26, 33 en 34 van deze wet worden genoemd.
3. Artikel 142, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid, onder 2° en 3°, bedoelde opsporingsambtenaren.
Dit betekent dat de bepalingen van artikel 142, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering op een vergelijkbare manier gelden voor de opsporingsambtenaren die genoemd zijn in het eerste lid, onderdelen 2° (door de Minister aangewezen ambtenaren) en 3° (douaneambtenaren van de rijksbelastingdienst) van dit artikel.
4. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onder 2°, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
Dit lid schrijft voor dat een besluit waarmee ambtenaren worden aangewezen zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2° (door de Minister), officieel bekendgemaakt moet worden door publicatie in de Staatscourant.