Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen
Afdeling 1. Belastbaar feit
Artikel 2c

Artikel 2c

Laatste versie

1 Indien tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling in Nederland een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, vindt de uitslag tot verbruik plaats in Nederland.

2 Indien in Nederland wordt geconstateerd dat zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen als bedoeld in het eerste lid een onregelmatigheid heeft voorgedaan die resulteerde in uitslag tot verbruik van deze goederen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, en er niet kan worden vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond, wordt deze geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland op het tijdstip waarop de onregelmatigheid werd geconstateerd.

3 Indien vanuit Nederland onder een accijnsschorsingsregeling overgebrachte accijnsgoederen niet op de plaats van bestemming zijn aangekomen en er tijdens de overbrenging geen onregelmatigheid is geconstateerd die resulteerde in uitslag tot verbruik van de accijnsgoederen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, wordt de onregelmatigheid geacht te hebben plaatsgevonden in Nederland op het tijdstip van aanvang van de overbrenging, tenzij binnen een termijn van vier maanden na de aanvang van de overbrenging als bedoeld in artikel 2b, eerste lid, ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond dat de overbrenging is geëindigd overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, of dat is vastgesteld waar de onregelmatigheid plaatsvond.

4 Indien de persoon die de in artikel 56 bedoelde zekerheid heeft gesteld, niet op de hoogte was of mogelijk niet op de hoogte was van het feit dat de goederen niet ter bestemming zijn aangekomen, wordt hem een termijn van een maand, te rekenen vanaf het tijdstip van de verstrekking van die informatie door de inspecteur, gegund om het eindigen van de overbrenging overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, of de plaats waar de onregelmatigheid heeft plaatsgevonden, aan te tonen.

5 Indien in de in het tweede en derde lid bedoelde situaties binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de overbrenging overeenkomstig artikel 2b, eerste lid, is aangevangen, wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden in een andere lidstaat, is de accijns in die lidstaat verschuldigd.

6 Indien de accijns in een andere lidstaat verschuldigd is geworden op grond van het feit dat de onregelmatigheid werd geacht te hebben plaatsgevonden in die lidstaat en binnen een termijn van drie jaar vanaf de datum waarop de overbrenging overeenkomstig artikel 2b, eerste lid, is aangevangen, wordt vastgesteld dat de onregelmatigheid daadwerkelijk heeft plaatsgevonden in Nederland, is het eerste lid van toepassing.

7 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder onregelmatigheid verstaan, een andere dan de in artikel 2, vijfde lid, bedoelde situatie die zich tijdens een overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling voordoet en als gevolg waarvan een overbrenging of een onderdeel van een overbrenging van accijnsgoederen niet overeenkomstig artikel 2b, tweede lid, is geëindigd.

8 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1083 - Vals EMCS-bericht van ontvangst: risicoaansprakelijkheid afzender blijft onverminderd

ECLI:NL:HR:2022:108315 juli 2022Dit wetsartikel wordt 10 keer genoemd in deze uitspraak

Een via EMCS ontvangen (vals) bericht van ontvangst is geen dwingend bewijs voor een correcte beëindiging van een accijnsschorsing. Het creëert slechts een weerlegbaar vermoeden, waardoor de risicoaansprakelijkheid van de afzender voor de accijns onverminderd van kracht blijft.

BelastingrechtAccijns, Procesrecht Belastingen
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2008:BD3139

ECLI:NL:HR:2008:BD31396 juni 2008Dit wetsartikel wordt 7 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1611 - Brief als naheffingsaanslag en de grenzen van inbreng stukken strafdossier

ECLI:NL:HR:2022:161111 november 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Een brief kan een rechtsgeldige naheffingsaanslag zijn als deze alle essentiële kenmerken bevat. De verplichting tot inbreng van stukken (art. 8:42 Awb) geldt niet voor documenten die de besluitvorming niet meer kunnen beïnvloeden, zoals bewijs aangeleverd na een fatale termijn.

BelastingrechtAccijns, Procesrecht Belastingen
BestuursrechtBestuursprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2005:AQ0526

ECLI:NL:HR:2005:AQ05267 januari 2005Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AF7970

ECLI:NL:HR:2003:AF797017 oktober 2003Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak