Artikel 2b
1 De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling vangt aan, in de in artikel 2a, eerste en tweede lid, bedoelde gevallen, wanneer de accijnsgoederen de accijnsgoederenplaats onderscheidenlijk het belastingentrepot van verzending verlaten en, in de in artikel 2a, derde lid, bedoelde gevallen, wanneer zij overeenkomstig artikel 201 van het Douanewetboek van de Unie in het vrije verkeer worden gebracht.
2 De overbrenging van accijnsgoederen onder een accijnsschorsingsregeling eindigt:
a. in de gevallen, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdelen a, b, c en e, tweede lid, onderdelen a, b en c, en derde lid, onderdelen a, b, c en e, op het tijdstip waarop de geadresseerde de accijnsgoederen in ontvangst heeft genomen;
b. in de gevallen, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, onderdeel d, en derde lid, onderdeel d, op het tijdstip waarop de goederen het grondgebied van de Unie hebben verlaten;
c. in de gevallen, bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel f, tweede lid, onderdeel e, en derde lid, onderdeel f, op het tijdstip waarop de goederen onder de regeling extern douanevervoer worden geplaatst.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2022:1083 - Vals EMCS-bericht van ontvangst: risicoaansprakelijkheid afzender blijft onverminderd
Een via EMCS ontvangen (vals) bericht van ontvangst is geen dwingend bewijs voor een correcte beëindiging van een accijnsschorsing. Het creëert slechts een weerlegbaar vermoeden, waardoor de risicoaansprakelijkheid van de afzender voor de accijns onverminderd van kracht blijft.
ECLI:NL:HR:2008:BD3139
ECLI:NL:HR:2006:AT3045
ECLI:NL:HR:2022:1611 - Brief als naheffingsaanslag en de grenzen van inbreng stukken strafdossier
Een brief kan een rechtsgeldige naheffingsaanslag zijn als deze alle essentiële kenmerken bevat. De verplichting tot inbreng van stukken (art. 8:42 Awb) geldt niet voor documenten die de besluitvorming niet meer kunnen beïnvloeden, zoals bewijs aangeleverd na een fatale termijn.