Artikel 6
1. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
2. Onze Minister ontheft de inburgeringsplichtige van de onderdelen uit het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, waarvan, op grond van door de inburgeringsplichtige aangetoonde geleverde inspanningen, blijkt dat hij redelijkerwijs niet aan deze onderdelen kan voldoen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden voorzien in:
a. verdere ontheffing van de inburgeringsplicht, en b. nadere regels omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid.
4. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, dan wel voor een medisch onderzoek ten behoeve van de ontheffing, kan een bij ministeriële regeling te bepalen bedrag worden vastgesteld, dat de inburgeringsplichtige is verschuldigd. Onder de inburgeringsplichtige, bedoeld in de eerste zin, wordt mede verstaan de inburgeringsplichtige, bedoeld in artikel X, tweede lid, van de Wet van 13 september 2012 tot wijziging van de Wet inburgering en enkele wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige (Stb. 2012, 430), die een ontheffing aanvraagt op grond van artikel 6, zoals dit artikel luidde op 31 december 2012.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2022]