Artikel 2.30
1. Voor zover de omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, beziet het bevoegd gezag regelmatig of de voorschriften die aan een omgevingsvergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Onder ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu wordt mede verstaan de vaststelling van nieuwe of herziene conclusies over beste beschikbare technieken, overeenkomstig artikel 13, vijfde en zevende lid, van richtlijn nr. 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (PbEU L 334).
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen in het belang van de bescherming van het milieu regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop het eerste lid wordt toegepast met betrekking tot daarbij aangewezen categorieën inrichtingen. Bij de maatregel kan worden bepaald dat daarbij gestelde regels slechts gelden in daarbij aangewezen categorieën gevallen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2024]
Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd
ECLI:NL:RBNNE:2025:3258 - Rechtbank Noord-Nederland - 10 juli 2025
ECLI:NL:RVS:2025:4518 - Milieuneutrale wijziging vereist geen toetsing aan beste beschikbare technieken (BBT) - 24 september 2025
Bij een aanvraag voor een milieuneutrale wijziging van een inrichting hoeft niet te worden getoetst aan de beste beschikbare technieken. De Afdeling oordeelt dat artikel 21 van de Richtlijn industriële emissies niet vereist dat bij iedere vergunningverlening een BBT-toets plaatsvindt en dat dit correct is geïmplementeerd.